23
Ga naar margenooty Dewelcke wel hebben eene [schijn-]reden Ga naar margenoot85 van wijsheyt Ga naar margenoot86 in eygenwilligen [Godts-]dienst, ende nedrigheyt, ende [in] het lichaem niet te sparen, [doch] Ga naar margenoot87 en zijn niet in eenige weerde, [maer] Ga naar margenootz Ga naar margenoot88 tot verzadinge des vleeschs.
|
-
margenoot1
- Dit woordeken want, siet op het gene in het eynde van het voorgaende Capittel van Paulo is geseght: ende wijst daer mede aen, dat hy niet alleen by de gene daer hy selve hadde gepredickt, met alle kracht hadde gearbeyt, maer oock sorghvuldigh was voor de gene daer hy selve niet en was geweest.
-
margenoot2
- Namelick, door sorghvuldige gedachten, gebeden, vermaningen aen de gene die derwaerts reysen, ende besendingen: ende dat alles niet tegenstaende de beletselen, die de satan my daer tegen voort brenght: het welck hy daerom eenen strijt noemt.
-
margenoot3
- Een stadt niet verre van Colossen gelegen, daer het schijnt dat dese valsche leeraers deselve dwalingen stroyden. Waerom hy desen brief by haer oock beveelt te lesen, Cap. 4. vers 16.
-
margenoot4
- D. mijne lichamelicke tegenwoordigheyt niet en hebben gehadt: gelijck Actor. 20.38.
-
margenoot5
- Dese drie dingen, namelick, vertroostinge, liefde, ende volle versekeringe, konnen ofte de vrucht zijn van den strijt Pauli voor haer, ofte de sake selve waer ontrent dese sorghvuldigheyt ende strijt Pauli sich besich hielt.
-
margenoot6
- Namelick, verstaende mijne sorge voor haer, ende mijn getuygenisse van de oprechtigheyt der leere, die sy door Epaphram ende andere hadden ontfangen.
-
margenoot7
- Een gelijckenisse van eenigh timmerwerck, het welck t’samen gevoeght ende in malkanderen gesloten zijnde te stercker ende te vaster is. Nu en is’er niet dat de herten meer te samen bindt dan eenigheyt in het ware geloove, Actor. 4.32. waer uyt de rechte liefde oock vloeyt.
-
margenoot8
- Namel. door den Heyligen Geest in ons gewrocht. Want hoewel het Euangelium selve ons dese wetenschap des geloofs toebrenght, soo en kan nochtans de volle versekertheyt daer van in ons herte niet zijn, dan door dese bysondere versekeringe des Geests. siet Ephes. 1.13.
-
margenoota
- Iesa. 53.11. Ierem. 9.23. Ioan. 17.3. Philip. 3.8.
-
margenoot9
- Dit is een naerder verklaringe van de wetenschap des geloofs, daer hy te voren van hadde gesproken. Want hier in bestaet de somma der leere der saligheyt, dat wy Godt den Vader recht kennen, ende Iesum Christum dien hy gesonden heeft, Ioan. 17. vers 3.
-
margenoot10
- Namelick, Christo: Ofte, in welcke verborgentheyt Godts des Vaders ende Christi. Want het Griecks woordeken kan tot beyden gebracht worden: alsoo dat de sin is, dat in Christo, ofte in de leere van Godt den Vader ende van Christo alle schatten der wijsheyt ende kennisse (namelick tot de saligheyt noodigh) verborgen zijn. Ende wort dit alsoo van den Apostel betuyght, om den Colossensen te toonen dat dan nergens elders de saligheyt en moet gesocht worden dan in dese leere, die ons tot Godt door Christum wijst, gelijck 1.Corinth. cap. 1. vers 30. ende cap. 2. vers 2, etc. Andere nemen dit niet voor de sake die wy ter saligheyt moeten kennen, maer voor de wijsheyt die in Christi persoon selve is, die alle andere wijsheyt van menschen ende Engelen te boven gaet: het welck wel waer is, dan schijnt op het wit Pauli soo wel niet te passen, dan door een verde genomen besluyt.
-
margenoot11
- Dese twee woorden onderscheyden eenige hier aldus: dat door de wijsheyt de wetenschap van alle leerstucken des geloofs, ende door de kennisse de wetenschap van alle de bevelen Christi tot den Christelicken wandel noodigh, verstaen worden.
-
margenoot12
- Dat is, begrepen ofte besloten zijn. Doch de Apostel gebruyckt het woordt verborgen, om dat de natuerlicke mensche dese dingen niet en begrijpt, maer datse geestelick worden onderscheyden, Matth. 11.25. 1.Corinth. 1. vers 23.
-
margenoot13
- Het Griecks woordt beteeckent yemant overreden met bedrieghlicke disputatien ofte sluytredenen.
-
margenoot14
- Namelick, gelijck de Oratoren ende Philosophen plaghten te gebruycken, daer door sy onder den glimp van waerschijnelicke redenen, die dickmael geen vastigheyt en hadden, de herten innamen, ende wijs maeckten dat sy wilden.
-
margenoot15
- Dat is, na mijn lichaem, gelijck hy spreeckt 1 Corinth. cap. 5. vers 3.
-
margenoot16
- Namelick, in mijnen geest, gelijck hy te voren hadde betuyght, ende gelijck hy spreeckt 1.Corinth. cap. 5. vers 3. het zy den Apostel dit verstaet van de wetenschap die hy hier van hadde door het aendienen van Epaphras en andere, het zy oock door eenige bysondere openbaringen des Heyligen Geests, gelijck Eliseus hadde van het doen sijns dienaers Gehasi, 2.Reg. cap. 5. vers 26.
-
margenoot17
- Namelick, in uwen gemeynen wandel, ende oock in het oeffenen der discipline ende regeeringe uwer gemeynte.
-
margenoot18
- Dat is, der belijdenisse uwes geloofs, sonder daer van in het minste te wijcken, wat men u oock soeckt wijs te maken: welcke stantvastigheyt den Apostel in haer prijst, om haer daer in meer ende meer te verstercken.
-
margenoot19
- Namelick, door het ware geloove, Ioan. cap. 1. vers 12.
-
margenoot20
- D. gelijck het hem ofte sijne gemeenschap weerdigh is.
-
margenoot21
- Namelick, van Epaphra ende uwe voorgaende trouwe leeraers, niet gelijck dese andere u soecken wijs te maken.
-
margenoot22
- Namelick, over de genade die ghy alreede hebt ontfangen, Coloss. 1.12.
-
margenoot23
- Hier begint de Apostel het verhael der dwalingen, daer hy haer tegen waerschouwt, namelick, philosophie, menschelicke insettingen, ende vermengingen van de wet der ceremonien, die hy de een voor, de ander naer wederspreeckt.
-
margenoot24
- Ofte, beroove, tot enen roof wech voere, Namel. van Christo ende sijne waerheyt tot andere leeringen ofte middelen ter saligheyt buyten Christum. Een gelijckenisse genomen van roovers, die niet alleen de goederen, maer oock de menschen selve tot eenen roof wech voerden, om haer tot slaven van haer ofte van andere te maken. Siet een exempel 1.Sam. cap. 30.
-
margenoot25
- Hier door en wort de rechte philosophie niet verstaen, die een gave Godts is, ende selfs een instrument ofte middel is dienstigh om Godts woort beter te verstaen, ende te verklaren: maer de sophisterije ofte bedrieghlicke schijnwijsheyt eeniger Heydenscher Philosophen, gelijck de volgende woorden ydele verleydinge verklaren, ende gelijck Paulus hier van spreeckt Rom. 1. versen 21, 22. welcke Philosophen in dese hare schijnwijsheyt eenige dingen van Godt, ende van den wegh tot het opperste goet hadden voorgestelt, die dese Leeraers met het Euangelium wilden vermengen, gelijck oock de Scholastike Leeraers in het Pausdom doen, waer door de eenvoudigheyt ende oprechtigheyt der salighmakende leere des Euangeliums merckelick is verduystert ende vervalscht.
-
margenoot26
- Dit is de tweede dwalinge die dese by het Euangelium Christi wilden voegen, om na hare meyninge aen de eenvoudigheyt des Euangeliums eenen meerderen luyster by de menschen te geven, gelijck eertijts de Pharizeen deden, Matth. 15.3, etc.
-
margenoot27
- Gr. elementen. Alsoo noemt de Apostel de ceremonien der wet, om dat het Godt belieft heeft in de verdeelinge der tijden, de Israëliten, ende volgens in haer de reste der werelt die saligh wierden, door dit middel alsoo tot Christum te leyden, gelijck een kint door het leeren van het A. B. C. tot lesen wort bereyt, ende als door een schoolmeester tot meerder wijsheyt gebracht. Siet hier van breeder verklaringe Galat. 3. vers 24. ende 4.3, 9, etc.
-
margenoot28
- D. na de leere, ofte instellinge Christi, die alleen in de gemeynte Christi moet gelden, Galat. 1.6, 8, 9.
-
margenoot29
- Namel. als waerachtigh mensche die onder ons heeft gewoont vol genade ende heerlickheyt, Ioan. 1.14.
-
margenoot30
- Namel. met een wesentlicke inwooninge des Soons Godts in de menschelicke nature, door de vereeninge sijner Goddelicke nature met de menschelicke in eenigheyt sijns persoons, gelijck het lichaem een tabernakel ende wooninge wort genaemt onser ziele, 2.Cor. 5.1. ende gelijck oock Christus sijne menschelicke nature daerom eenen tempel noemt, daer namelick sijne Godtheyt in woonde, die den selven weder soude opbouwen, Ioan. 2.19.
-
margenoot31
- D. de geheele Godtheyt, Namel. des Soons, met alle sijne eygenschappen: niet alleen ten aensien eeniger gaven, gelijck hy in de Propheten, Apostelen, ende andere heylige oock woont.
-
margenoot32
- D. persoonlick, gelijck het Griecks woort Soma somwijlen een persoon beteeckent, of, wesentlick, waerachtelick, tegen gestelt tegen de schaduwen ende figuren des Ouden Testaments, gelijck het woort Soma in dit selve Capittel vers 17. wort genomen. Doch de sake komt op een uyt. Want Godt wort wel in het Oude Testament geseght te woonen in den tabernakel, tempel, ende Arke des Verbonts, etc. maer alleen als in schaduwen ofte figuren van Christi menschelicke nature, die hy in de volheyt des tijts soude aennemen, om persoonlick, ofte waerachtelick, ende wesentlick in deselve met alle sijne volheyt te woonen. Is hy dan waerachtigh Godt, ende waerachtigh mensche in eenen persoon, ende woont de volheyt der Godtheyt in hem, soo wilt den Apostel seggen, dat wy buyten hem geen saligheyt en moeten soecken, noch in de ceremonien der wet, noch in de philosophische aenradingen van den dienst der Engelen, noch in eenige andere menschelicke insettingen ofte bedenckingen, maer alleen in hem, ende in sijn woort.
-
margenoot33
- Gr. in hem vervult, Dat is, wy hebben alles in hem dat tot onse volmaeckte saligheyt noodigh is, 1.Corinth. cap. 1. vers 30.
-
margenoot35
- Dat is, oock selve der Engelen in den hemel die onder hem staen, gelijck Cap. 1. vers 16. betuyght is. Waer uyt blijckt dat wy niet in haer, maer in Christo de saligheyt hebben. Want dit vereyscht de eygenschap van het hooft, ende sijne werckinge, dat alle de leden, waer onder hier oock de Engelen merckelick worden gestelt, van hem hangen, ende haer geestelick leven ontfangen, Ephes. cap. 5. vers 23. Ende hoewel de goede Engelen de verlossinge door Christum niet van noode en hadden, als die niet gevallen en waren, nochtans blijckt hier uyt dat sy door hem oock in haren gelucksaligen stant inder eeuwigheyt worden behouden. Waerom sy oock, onder de vergaderinge der gene daer de geloovige by sijn gekomen, getelt worden, Hebr. 12.22. ende uytverkorene Engelen worden genaemt, 1.Timoth. cap. 5. vers 21. ende sy haer selven oock stellen onder de dienstknechten Christi, ende mededienstknechten der geloovige, Apocal. cap. 22. vers 9.
-
margenootl
- Deuter. 10.16. Ierem. 4.4. Rom. 2.29. Philip. 3.3.
-
margenoot37
- Namelick, niet met de uytwendige besnijdenisse, die door Christi doot, nevens de andere ceremonien des Ouden Testaments te niete gedaen is, gelijck de Apostel hier leert, ende Galat. 5. versen 1, 2. maer met de inwendige besnijdenisse des herten, in den geest, welcke de beteeckende sake was van de uytwendige besnijdenisse, ende die de Apostel in de volgende woorden naerder verklaert. Waer uyt hy wil besluyten, dat dan de uytwendige ons niet meer noodigh noch nut en is.
-
margenoot38
- D. van Godt selve, door sijnen Geest, Deut. 30. vers 6. Rom. 2.29.
-
margenoot39
- Dat is, der gantscher masse der verdorventheyt, die by een lichaem wort vergeleken, dat vele leden heeft. Siet Rom. 6.6. Coloss. 3. vers 5. van wegen de velerley begeerlickheden die de sonde in ons werckt.
-
margenoot40
- Hier door wort verklaert waer uyt dese sondige aert sijnen oorspronck heeft, namelick, uyt de vleeschelicke geboorte, Ioan. cap. 3. vers 6.
-
margenoot41
- Niet eygentlick, waer door Christus selve ten achtsten dage is besneden geweest, maer door welcke hy ons met sijnen Geest in onse herten besnijdt, Dat is, van de schult ende heerschappije der sonde verlost, ende onse herten reynight, gelijck de volgende verssen breeder verklaren.
-
margenoot42
- Of, begraven door den Doop. Want in den Doop wort ons beteeckent ende verzegelt, dat onsen ouden mensche door den doot Christi is gedoodet, ende volgens oock begraven, Dat is, door Christi lijden ende sterven alsoo sijne heerschende kracht heeft verloren, dat hy is gelijck een doot ende begraven lichaem, het welck hem niet en kan bewegen om te heerschen, hoewel het sijnen stanck noch wel van hem geeft, tot dat het door deselve doot ende Geest Christi geheel wort vernietight. Siet Rom. cap. 6. vers 3, etc.
-
margenoot43
- Namelick, Doop, ofte Christo. Want beyde is waerachtigh, doch op verscheydene wijse. Want door de kracht der opstandinge Christi zijn wy opgeweckt tot nieuwigheyt des levens, ende door den Doop wort het selve oock verzegelt. Siet Rom. 6.4, etc. Ende wil de Apostel daer mede bewijsen, dat wy selfs den zegel der besnijdenisse in het Nieuwe Testament niet meer van noode en hebben, dewijle de Doop ons nu even het selve beteeckent ende verzegelt.
-
margenoot44
- Namelick, sonder het welck de uytwendige Doop geen kracht en heeft. Want die gelooft ende gedoopt wort sal saligh worden, Marc. cap.16. vers 16. Het geloove dan neemt de weldaet aen, die de Doop ons aenwijst ende verzegelt.
-
margenoot45
- 4Hier door kan verstaen worden, ofte de kracht Godts waer door het geloove in ons wort gewrocht: ofte het steunsel des geloofs, waer op het in onse vernieuwinge siet, namelick, op de kracht Godts, die Christum uyt de dooden heeft opgeweckt, waer door wy oock uyt den doot der sonde opgeweckt worden.
-
margenoot46
- Namel. die nu in Christum gelooft ende gedoopt zijt.
-
margenoot48
- Dit en wort niet gesproken van de eygentlick genoemde voorhuydt, die de geloovige Colossensen noch hadden, maer van de natuerlicke verdorvenheyt, daer in sy voor hare bekeeringe waren, die alsoo by gelijckenisse genaemt wort, om dat de voorhuydt in het Oude Testament een schandelick ende verachtelick dingh was by de Israëliten. Siet dergelijcke wijse van spreken Deut. 10.16. Ierem. 9.25, etc.
-
margenoot50
- Of, genadelick vergevende, ofte, vergeven hebbende. Want door het geloove worden ons onse misdaden ende sondigen aert uyt kracht van Christi verdienste vergeven: ende wort het lichaem der sonde, ofte de oude mensche, in ons oock gedoodet: van welcke beyde weldaden de Doop een teecken ende zegel in ’t Nieuwe Testament is, gelijck de besnijdenisse in ’t Oude was, Rom. 2.29. ende 4.11.
-
margenoot51
- D. doorgetrocken, ende geroyeert, ofte teenemael gecasseert, gelijck wy spreken.
-
margenoot52
- Het Griecks woort Cheirographon, dat is, hantschrift, nemen hier sommige voor een schrift, dat met Godts hant selve in steenen tafelen was geschreven, gelijck van de wet der tien geboden betuyght wort, Exod. 34.1. ende wort dit by haer verstaen van de wet der zeden, ofte der tien geboden, die tegen ons te zijn geseght wort, ten aensien van haren scherpen eysch van volkomene gehoorsaemheyt, ofte by gebreke van dien, van wegen hare vervloeckinge, die Christus voor ons aen het kruyce heeft gedragen, ende ons daer van verlost, Galat. 3. versen 10, 13. Doch alsoo de Apostel hier eygentlick handelt tegen de onderhoudinge der besnijdenisse ende andere ceremonien, soo wort dit hantschrift hier verstaen van de wet der ceremonien des Ouden Testaments, die een hantschrift worden genaemt dat tegen ons was, om dat deselve als een obligatie, ofte schultbrief waren, waer door de menschen hare misdaden ende schulden dagelicks voor Godt wel bekenden, ende nochtans door het uyterlick oeffenen der selve noyt en wierden verlost, gelijck Paulus verklaert Hebr. 10. vers 1, etc. gelijck dit woordt Cheirographon, ofte hantschrift oock genomen wort in den Grieckschen text, Tob. 5.3. ende 9.3. Dit blijckt oock uyt de vergelijckinge van dese plaetse met Ephes. 2.14, 15. daer dit woort hantschrift in insettingen genoemt wort de wet der geboden in insettingen: welck woort dogmasi, D. ordinantien ofte insettingen, nergens in Godes woort voor de wet der tien geboden en wort gebruyckt, noch oock het woort dogmatizesthe, vers 20. Ende ’t gene van Paulo aldaer wort by gevoeght, bewijst oock dat klaerlick. Want de wet der zeden en maeckt eygentlick geen vyantschap tusschen Ioden ende Heydenen, alsoo die oock in de nature geschreven is, Rom. 2.14. maer het is alleen de wet der ceremonien, door welcke dit onderscheyt ende vyantschap tusschen dese volcken wert veroorsaeckt, gelijck aldaer is aengeteeckent. Van de wet der zeden en kan oock niet wel geseght worden, dat Christus die uyt het midden heeft wech genomen door sijn doot, om ons van de onderhoudinge der selve teenemael te bevrijden, gelijck Paulus hier voor heeft te bewijsen. Want hoewel wy van den vloeck ende scherpe onderhoudinge van de wet der zeden zijn verlost door Christum, soo blijven wy nochtans aen de onderhoudinge der selve verbonden, als aen eenen regel van danckbaerheyt, die wy Godt voor onse verlossinge schuldigh zijn.
-
margenoot53
- Ofte, door de insettingen, ofte, bevelen: waer door sommige verstaen de insettingen ofte leeringen des Nieuwen Testaments, door welcke de wet der ceremonien is verklaert te niete gedaen te zijn: doch de vergelijkinge met de plaetse Ephes. 2.15. toont dat dit hantschrift in dese insettingen bestondt, ende wort hier geleert dat dit hantschrift niet simpelick door de leere ende insettingen Christi, maer door den doot Christi aen het kruyce is te niete gedaen, die het selve aen het kruys heeft genagelt, ende teenemael gecasseert, wanneer hy voor onse misdaden, ende voor de schult van die aen het kruyce heeft voldaen. Want waer voldoeninge van schult is, daer en is geen hantschrift, noch schultbrief meer van noode, ende wort derhalven gecasseert.
-
margenoot54
- Ofte, heymelick, secretelick, Namelick, om dat de wasschingen, offeranden, ende andere ceremonien des Ouden Testaments de menschen wel schenen te reynigen, doch in der daet sulcks niet en deden, maer haer van hare schult alleen overtuyghden, ’t en ware sy door deselve tot Christum wierden gebracht, wiens bloet de conscientien alleen konde reynigen van dootlicke wercken, Hebr. 9.9, etc.
-
margenootp
- Genes. cap. 3. vers 15. Matth. 12.29. Luce 11.22. Ioan. 12.31. ende 16.11.
-
margenoot55
- D. den satan met alle sijne boose geesten, die groote macht over de menschen hebben, soo lange sy van de heerschappije der sonde niet en zijn verlost. Siet Ephes. 6.12. 2.Tim. 2.26.
-
margenoot56
- D. van hare macht ende wapenen ontbloot hebbende, welcke wapenen waren de sonde ende doot, welcker macht was de wet, 1.Cor. 15.55, 56. Siet oock Luce 11.22. Een gelijckenisse genomen van de overwonnene Velt-overste met hare krijghsknechten, die alsoo van hare wapenen ontbloot zijnde plachten voor de oogen van een yeder tot een schouwspel omgevoert te worden, tot dat sy in de gevangenisse gebracht, ende aldaer opgesloten, ofte omgebracht wierden.
-
margenoot58
- Ofte, te schande gemaeckt, Namelick, tot harer verkleyninge ende versmaetheyt. Siet van dit woort Matth. cap. 1. vers 19.
-
margenoot59
- Ofte, in het selve, Namel. kruyce. Want door sijne doot heeft hy den satan, die de macht des doots hadde, benomen de macht om ons te beschadigen ofte beschuldigen. Ende hoewel hy ons noch strijt aendoet, soo zijn wy evenwel versekert van de volle overwinninge in Christo Iesu, Luce 10.17. Rom. 16.20. Hebr. 2.14. Apoc. 12.10. Anders, in hemselven, ofte, door hemselven.
-
margenoot60
- Dit wort verstaen van eene geestelicke triumphe, daer door Christus, alle geestelicke macht den satan benomen hebbende, een Overwinner van helle, doot, ende verdoemenisse is gebleven.
-
margenoot61
- Hier mede besluyt den Apostel den voorgaenden handel, ende eerst tegen de ceremonien, daer na tegen de Platonische philosophie, ende eyndelick tegen de insettingen van menschen.
-
margenoot62
- D. en veroordeele als onreyne, ende overtreders der wet, gelijck de Ioden plachten te doen.
-
margenoot63
- D. om dat ghy sulck onderscheyt der spijse ofte dranck niet meer en onderhoudt, als Godt in het Oude Testament hadde ingestelt.
-
margenoot64
- Gelijck de Ioden in het Oude Testament in sekeren gevalle bevolen was, oock in den dranck onderscheyt te maken, Num. 6.3.
-
margenoot65
- Ofte, van wegen de sake des feestsdaeghs: gelijck dese wijse van spreken oock genomen wort, 1.Petr. 4.16.
-
margenoot66
- Hier door worden verstaen de drie jaerlickse feestdagen, die Godt in het Oude Testament hadde ingestelt, Levit. 23.4. gelijck door de Nieuwmane de maendelicke feesten, Num. 28.11. ende door het woordt Sabbathen, de Sabbathen der jaren, ende bysonderlick de wekelicke, voor soo veel deselve ceremoniael waren, Exod. 20.11. Levit. 19.3. welcke door de komste Christi zijn te niete gedaen, ten aensien van hare bysondere ende meerdere heyligheyt, die sy door Godts instellinge hadden, als oock van wegen hare beteeckenisse ende nootwendigheyt. Hoewel de Christelicke Kercke oock sommige feestdagen, na de vryheyt der Christenen, heeft goet gevonden te onderhouden, tot gedachtenisse van eenige bysondere weldaden Christi, om Godt na sijn bevel in deselve te dienen, met gehoor van sijn woort, gebruyck der Heylige Sacramenten, openbare ende gemeyne gebeden ende lofsangen, ende geven van aelmoessen, etc. Aen welcke dagen evenwel de conscientie der Christenen nu niet verder en is gebonden, dan om goede orden te onderhouden, ende om malkanderen in de Christelicke vergaderingen, door onderlinge opweckingen, meer ende meer te stichten ende te stercken. Het welck oock op andere tijden wel mach gedaen worden, wanneer het met goede orden kan geschieden. Siet. 1.Cor. 11. vers 17, etc. ende 14.23, etc. Doch in plaetse van den wekelickschen Sabbath is van der Apostelen tijden af de eerste dagh der weke tot den selven eynde altijt onderhouden. Siet Actor. 20.7. 1.Cor. 16.1, 2. Apoc. 1.10.
-
margenoot67
- D. de beteeckende sake is Christi, D. in Christo vervult. Want alle schaduwen des Ouden Testaments hebben op Christum en sijne weldaden gesien, door welckers komste sy oock een eynde hebben. siet Ioan. 1. vers 17. Galat. c. 4. versen 3, 4.
-
margenoott
- Ierem. 29.8. Matth. 24.4. Ephes. 5.6. 2.Thess. 2.9. 1.Ioan. 4.1.
-
margenoot68
- Ofte, den prijs en ontvreemde. Het Griecks woort Katabrabeuein, beteeckent een misbruyck van de macht die yemant over andere wort gegeven. Ende is eygentlick genomen van de gene die in de openbare loop ofte strijtspelen het gesagh hebben, om elck sijn beurte van loopen ofte strijden te vergunnen, ende den prijs, die in het Griecks brabeion genaemt wort, 1.Cor. cap. 9. vers 24. daer na dien diese verdient heeft te geven. Soo nu yemant sulcks niet na billickheyt, maer met ongelijck, ofte na sijnen wille alleen doet, die wort geseght Katabrabeuein, ofte heerschich hier in te handelen, gelijck het woordt brabeuein daer en tegen beteeckent na billickheyt hier in te handelen, ofte heerschen. Siet Coloss. 3.15.
-
margenoot69
- Gr. willende, dat is, gewilligh, eygenwilligh, willens.
-
margenoot70
- Desen dienst der Engelen sochten sommige uyt de Platonische philosophie in te voeren in de gemeynten van Phrygien, gelijck eenige oude schrijvers getuygen. Waer tegen selfs lange na desen tijt een Synode tot Laodicea is gehouden. Dese verleyders gaven voor, dat men uyt nedrigheyt niet regelrecht tot Godt noch tot Christum en moest gaen, maer door de Engelen die dienaers Godts waren, ende die als middelaers souden zijn tusschen Godt ende ons, gelijck noch hedensdaeghs eenige voorgeven van de verstorvene Heylige.
-
margenoot71
- Ofte, indringende, Namelick, met hare spitsvinnige ende stoute voorgevingen, ende sprekende van dese saken, als of sy uyt den hemel quamen: daer het anders niet en waren dan menschelicke vonden, ende bedenckingen sonder gront.
-
margenoot72
- Dat is, hemselven hier in behagende ende verhoovaerdigende, als of hy groote dingen hadde gevonden.
-
margenoot73
- Ofte, vernuft sijnes vleeschs, dat is, niet door Godts ingeven verlicht, maer door de verdorvene nature verleydt. Want het verstant des vleeschs is vyantschap tegen Godt, Rom. 8.7.
-
margenoot74
- Namel. Christum Iesum, die het Hooft is sijner gemeynte, ende oock selfs aller Engelen, van welck hooft, ende volgens werckinge deses hoofts in alle de leden, de sulcke afwijcken.
-
margenoot75
- Namelick, der gemeynte. Siet Cap. 1. vers 24.
-
margenoot76
- Siet van dese geheele gelijckenisse de aenteeckeninge op Ephes. cap. 4. vers 16. daer deselve woorden oock verhaelt ende verklaert worden.
-
margenoot78
- Met dit besluyt komt den Apostel tot de laetste soorte van dwalingen, Namel. de menschelicke instellingen.
-
margenoot79
- Dat is, de ceremonien der wet van Godt selve in het Oude Testament ingestelt, gelijck hy die oock in het 8 vers alsoo genoemt heeft. Hoe veel te meer, wil hy seggen, zijt ghy dan vry van de insettingen, die alleen op menschen goetduncken gegront zijn.
-
margenoot80
- Dat is, als of u leven ende gelucksaligheyt in dese uytwendige wereltsche beginselen ware gelegen.
-
margenoot81
- Ofte, bevelen: Dat is, laet u-lieden van sulcke Leeraers met insettingen niet belasten.
-
margenoot82
- Dit zijn de woorden van dese superstitieuse menschen, die Paulus verhaelt: wijsende met dese driederley wijse van spreken aen, dat de superstitie altijt groeyt. Want eerst verbieden sy aen te raken, namelick, om te eten ofte te drincken: daer na selfs niet om te smaken: eyndelick om selfs niet aen te roeren. Want dat hier alleen gesproken wort van sulcke dingen daer het lichaem mede geoeffent ende gevoedt wort, blijckt uyt de twee navolgende verssen, in welcke dingen vele valsche leeraers eertijts groote heyligheyt hebben gestelt, ende noch stellen tegen de leere Pauli alhier, ende Rom. c. 14. vers 17. 1.Timoth. cap. 4. versen 3, 4.
-
margenoot83
- Gr. zijn ten verderve, Dat is, vergaen selve in het lichaem des menschen, wanneer sy nu gebruyckt zijn, ende dienen alleen tot onderhoudt van dit verganckelick leven, doch en hebben geen kracht om het geestelick leven in ons voort te brengen. Siet Matth. 15.11. 1.Corinth. 6.13. ende 8.8. maer die na Godts woort doet, blijft in der eeuwigheyt, 1.Ioan. 2.17.
-
margenoot84
- Dat is, zijn ingestelt niet van Godt, maer na het goetvinden van menschen, daer nochtans in saken des Godtsdiensts ende der conscientie het woort Godts alleen moet gelden. Siet Deuter. 12.32. ende Matth. cap. 15. vers 9.
-
margenoot85
- D. van een seer hooge leere, daer haer de menschelicke wijsheyt over verwondert.
-
margenoot86
- D. in sulcken Godtsdienst die de menschen haer van selfs opleggen, als of sy meer wilden doen dan Godt van haer eyscht. Want desen deckmantel, als oock de navolgende twee andere, van nedrigheyt ende temminge des lichaems, plegen dese menschen gemeynlick voor te wenden.
-
margenoot87
- Ofte, en zijn niet in eenige eere, Namelick, die men het lichaem aendoet, tot verzadinge des vleeschs, Dat is, in eenige achtinge by Godt, ofte van eenige kracht tot de saligheyt. Siet 1.Cor. 8.8. 1.Tim. 4.8. Hebr. 13.9.
-
margenoot88
- D. dienen alleen om het lichaem te stercken, ende van noodigh voedtsel te voorsien.
|