Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 D’Apostel vermaent de Philippensen tot stantvastigheyt in het geloove, 2 ende twee vrouwen onder haer tot eenigheyt. 4 voorders tot Christelicke blijdtschap. 5 bescheydenheyt. 6 gerustheyt des gemoedts. 8 ende tot verscheydene andere Christelicke deughden. 10 Daer na bedanckt hy de Philippensen van het onderhoudt het welck sy hem door Epaphroditum gesonden hadden: 11 dat hy sulcks niet uyt gierigheyt hadde genooten, alsoo hy geleert hadde gebreck te lijden. 14 Dat sy daer aen wel hadden gedaen, ende meer als alle de andere gemeynten. 18 Dat hy het wel hadde van Epaphrodito ontfangen. 19 ende dat Godt het soude vergelden. 20 Eyndelick besluyt hy desen brief met lofsegginge tot Godt, ende gewoonlicke groetenissen, ende wenschingen. | |
1Ga naar margenoot1 SOo dan, mijne geliefde ende Ga naar margenoot2 seer gewenschte broeders, Ga naar margenoot3 mijne blijdtschap Ga naar margenoota Ga naar margenoot4 ende kroone, Ga naar margenoot5 staet Ga naar margenoot6 alsoo Ga naar margenoot7 in den Heere, geliefde. | |
2Ick vermane Ga naar margenoot8 Euodiam, ende ick vermane Syntychen, dat sy Ga naar margenoot9 eens gesint zijn Ga naar margenoot10 in den Heere. | |
3Ende ick bidde oock u, Ga naar margenoot11 ghy [mijn] oprechte Ga naar margenoot12 medegesel, zijt Ga naar margenoot13 dese [vrouwen] Ga naar margenoot14 behulpigh, die met my Ga naar margenoot15 gestreden hebben in den Euangelio, Ga naar margenoot16 oock met Clemens, ende de andere mijne Ga naar margenoot17 mede-arbeyders, Ga naar margenoot18 welcker namen Ga naar margenootb Ga naar margenoot19 zijn Ga naar margenoot20 in ’t boeck des levens. | |
[Folio 112v]
| |
4Ga naar margenootc Ga naar margenoot21 Verblijdt u in den Heere Ga naar margenoot22 alle tijt: wederom segge ick, Verblijdt u. | |
5Uwe Ga naar margenoot23 bescheydenheyt zy alle menschen bekent. Ga naar margenootd Ga naar margenoot24 De Heere is na by. | |
6Ga naar margenoote Weest in geen dingh Ga naar margenoot25 besorght: maer laet Ga naar margenoot26 uwe begeerten in alles, door bidden ende smeecken, met dancksegginge Ga naar margenoot27 bekent worden by Godt. | |
7Ga naar margenootf Ende Ga naar margenoot28 de vrede Godts, Ga naar margenoot29 die alle verstant te boven gaet, sal uwe herten ende uwe Ga naar margenoot30 sinnen Ga naar margenoot31 bewaren in Christo Iesu. | |
8Voorts, broeders, al wat waerachtigh is, Ga naar margenootg Ga naar margenoot32 al wat eerlick is, al wat rechtveerdigh is, al wat Ga naar margenooth Ga naar margenoot33 reyn is, al wat Ga naar margenoot34 lieflick is, al wat Ga naar margenoot35 wel luydt, soo daer eenige deught is, ende soo daer eenigen lof is, dat selve Ga naar margenoot36 bedenckt. | |
9Ga naar margenoot37 Het gene ghy oock geleert, ende ontfangen, ende gehoort, ende in my gesien hebt, dat doet: ende Ga naar margenoot38 de Godt des vredes Ga naar margenoot39 sal met u zijn. | |
10Ende ick ben grootelicks verblijdt geweest Ga naar margenoot40 in den Heere, dat ghy nu een mael wederom Ga naar margenoot41 verwackert zijt Ga naar margenooti om Ga naar margenoot42 aen my te gedencken: waer aen ghy oock Ga naar margenoot43 gedacht hebt, maer ghy en hebt Ga naar margenoot44 de gelegentheyt niet gehadt. | |
11Niet dat ick [dit] segge Ga naar margenoot45 van wegen gebreck: want ick Ga naar margenoot46 Ga naar margenootk hebbe geleert Ga naar margenoot47 vergenoeght te zijn Ga naar margenoot48 in’t gene ick ben. | |
12Ende Ga naar margenoot49 ick weet Ga naar margenoot50 Ga naar margenootl vernedert te worden, ick weet oock Ga naar margenoot51 overvloet te hebben: allesins ende in allen ben ick Ga naar margenoot52 onderwesen, beyde verzadight te zijn, ende honger [kolom] te lijden, beyde overvloet te hebben, ende gebreck te lijden. | |
13Ga naar margenoot53 Ick vermagh Ga naar margenoot54 alle dingen door Christum die my Ga naar margenoot55 kracht geeft. | |
14Nochtans hebt ghy wel gedaen, dat ghy Ga naar margenoot56 met mijne verdruckinge Ga naar margenoot57 gemeynschap gehadt hebt. | |
15Ga naar margenootm Ende oock ghy Philippensen wetet, dat Ga naar margenoot58 in het begin des Euangeliums, doe ick van Macedonien vertrocken ben, geene gemeynte Ga naar margenoot59 my [yet] mede gedeelt heeft Ga naar margenoot60 tot reeckeninge van uytgeef ende ontfangh, dan ghy alleen. | |
16Want oock Ga naar margenoot61 in Thessalonica hebt ghy my een mael ende ander mael gesonden tot nootdruft. | |
17Niet dat ick de gave Ga naar margenoot62 soecke, maer ick soecke Ga naar margenoot63 de vrucht die overvloedigh is Ga naar margenoot64 tot uwe reeckeninge. | |
18Maer ick hebbe Ga naar margenoot65 alles ontfangen, ende Ga naar margenoot66 ick hebbe overvloet: ick ben Ga naar margenoot67 vervult geworden, als ick van Epaphrodito ontfangen hebbe, dat van u [gesonden was, Ga naar margenootn als] Ga naar margenoot68 eenen welrieckenden reuck, een aengename offerande, Gode welbehagelick. | |
19Doch Ga naar margenoot69 mijn Godt sal Ga naar margenoot70 na sijnen rijckdom Ga naar margenoot71 vervullen Ga naar margenoot72 alle uwen nootdruft, Ga naar margenoot73 in heerlickheyt Ga naar margenoot74 door Christum Iesum. | |
20Onsen Godt nu Ga naar margenoot75 ende Vader zy de heerlickheyt Ga naar margenoot76 in alle eeuwigheyt. Amen. | |
23Ga naar margenoot79 De genade onses Heeren Iesu Christi zy met u allen. Amen. Aen de Philippensen geschreven van Roomen [ende gesonden] door Epaphroditum. | |
Eynde van den Sendtbrief PAULI aen de Philippensen. |
|