Logo DBNL
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 D’Apostel vermaent de Philippensen seer beweeghlick tot eenigheyt. 3 ende tot nederigheyt ende gedienstigheyt. 5 tot dien eynde haer voorstellende het exempel des Heeren Iesu Christi. 6 dewelcke zijnde de waerachtige Godt, hem soo vernietight heeft, dat hy onse menschelicke nature heeft aengenomen, ende aen het kruyce voor ons gestorven is. 9 ende daer na wederom seer uytnemende verhooght. 12 Voeght daer by een gemeyne vermaninge tot gehoorsaemheyt, vreese Godts, ende allerley Christelicke deughden, 15 om haer als lichten midden onder de ongeloovige te betoonen. 17 Verklaert soo hy soude mogen te Roomen gedoot worden, dat hy hem daer over soude verblijden, ende dat sy oock het selve behooren te doen. 19 Belooft dat hy Timotheum haest tot haer sal senden. 24 ende hoopt selve oock tot haer te komen. 25 Beveelt haer seer ernstlick haren Herder Epaphroditum, die desen brief haer bracht. 26 Verklaert dat deselve seer kranck was geweest, doch van den Heere wederom gesterckt. 29 Vermaent de Philippensen datse hem blijdelick willen ontfangen, alsoo hy om hares diensts wille in gevaer sijns levens was geweest.

1

INdiender dan eenige 1 vertroostinge 2 is 3 in Christo, indiender eenigen 4 troost is 5 der liefde, indiender eenige 6 gemeynschap is des Geests, indiender eenige 7 innerlicke bewegingen ende 8 ontfermingen zijn:

2

Soo 9 vervult mijne blijdtschap, dat

ghy mooght a eens 10 gesint zijn, deselve liefde hebbende, 11 van een gemoedt, [ende] van een gevoelen zijnde.

3

En [doet] geen dingh door twistinge, ofte ydele eere, b maer door ootmoedigheyt achte de een den anderen 12 uytnemender dan hemselven.

4

c Een yegelick 13 en sie niet op 14 het sijne, maer een yegelick [sie] oock op het gene dat 15 der anderen is.

5

d Want 16 dat gevoelen zy in u, ’t welck oock in Christo Iesu was:

6

e Die in de 17 gestaltenisse Godts zijnde, 18 geenen roof geacht en heeft 19 Gode even gelijck te zijn:

7

f Maer heeft 20 hemselven 21 vernietight, g 22 de gestaltenisse eens dienstknechts aengenomen hebbende, 23 ende is den menschen gelijck geworden:

8

h Ende 24 in gedaente 25 gevonden 26 als een mensche, heeft hy 27 hemselven i vernedert, 28 gehoorsaem geworden zijnde 29 tot den doot, ja 30 den doot des kruyces.

9

k 31 Daerom heeft hem oock 32 Godt 33 uytermaten verhooght, ende heeft hem l 34 eenen naem 35 gegeven, welcke 36 boven allen naem is:

10

m 37 Op dat 38 in den name Iesu sich [kolom] soude 39 buygen alle knije der gene 40 die in den hemel, ende 41 die op de aerde, ende 42 die onder de aerde zijn:

11

n Ende 43 alle tonge soude belijden 44 dat Iesus Christus de Heere zy, 45 tot heerlickheyt Godts des Vaders.

12

Alsoo dan, mijne geliefde, gelijck ghy alle tijt 46 gehoorsaem geweest zijt, niet als in mijne tegenwoordigheyt alleen, maer veel meer nu in mijn afwesen, 47 wercket uwes selfs saligheyt 48 met vreese ende beven.

13

o Want het is Godt 49 die in u werckt beyde 50 het willen ende 51 het wercken, 52 na [sijn] welbehagen.

14

p Doet 53 alle dingen q 54 sonder murmureeren ende 55 tegenspreken:

15

Op dat ghy mooght 56 onberispelick ende 57 oprecht zijn, kinderen Godts zijnde onstraffelick in het midden van 58 een krom ende verdraeyt geslachte: r onder 59 welcke 60 ghy schijnet als 61 lichten in de werelt:

16

62 Voorhoudende het woort des 63 levens, s my tot eenen roem tegen 64 den dagh Christi, dat ick niet te vergeefs en hebbe 65 geloopen, noch te vergeefs gearbeyt.

17

Ia indien 66 ick oock 67 tot een dranck-offer geoffert werde 68 over de offerande, ende 69 bedieninge uwes geloofs, t soo verblijde ick my, ende verblijde my met u alle.

18

Ende om dat selve 70 verblijdt ghy u oock, ende verblijdt oock u-lieden met my.

19

Ende ick hope 71 in den Heere Iesu, v Timotheum haest tot u te senden, op dat ick oock wel gemoedt mach zijn, als ick uwe saken sal verstaen hebben.

20

Want ick en hebbe niemant die

72 even alsoo gemoedt is, dewelcke 73 oprechtelick 74 uwe saken sal besorgen.

21

x Want sy soecken 75 alle 76 het hare, niet 77 het gene Christi Iesu is.

22

Ende ghy wetet 78 sijne beproevinge, dat hy 79 als een kint [sijnen] vader, 80 met my gedient heeft in den Euangelio.

23

Ick hope dan wel 81 desen 82 van stonden aen te senden, soo [haest] als ick in 83 mijne saken sal voorsien hebben:

24

Doch ick 84 vertrouwe in den Heere, dat ick oock selve haest [tot u] komen sal.

25

Maer ick hebbe noodigh geacht, 85 tot u te senden 86 Epaphroditum 87 mijnen broeder, ende 88 mede-arbeyder, ende 89 medestryder, ende uwen 90 afgesondenen, ende 91 bedienaer mijnes nootdrufts:

26

Dewijle hy seer begeerigh was 92 na u alle, ende seer 93 beanghst was, om dat 94 ghy gehoort haddet dat hy kranck was.

27

Ende hy is oock kranck geweest 95 tot na by de doot: maer Godt heeft hem 96 sijner ontfermt: ende niet alleen sijner, maer 97 oock mijner, op dat ick niet 98 droefheyt op 99 droefheyt en soude hebben.

28

Soo hebbe ick dan hem 100 te spoediger gesonden, op dat ghy hem siende wederom u soudet verblijden, ende ick 1 te min soude droevigh zijn.

29

Ontfanght hem dan 2 in den Heere, met alle blijdtschap, y ende houdt 3 de sulcke 4 in weerde.

30

Want 5 om het werck Christi was hy 6 tot na by de doot gekomen, 7 [sijn] leven 8 niet achtende, op dat hy 9 het gebreck uwer bedieninge aen my vervullen soude.


Vorige Volgende