31
Soo dan, broeders, Ga naar margenoot28 wy en zijn niet kinderen Ga naar margenoot29 der dienstmaeght, maer Ga naar margenoot30 der vrije. [kolom]
|
-
margenoot1
- Dat is, het gene ick geseght hebbe c. 3. versen 24, 25. dat de wet onsen tuchtmeester is, verklare ick nu met een andere gelijckenisse oock van menschelicke saken genomen. Siet dergelijcke 1.Corinth. 5. vers 6. 2.Corinth. cap. 9. vers 6.
-
margenoot2
- Dat is, noch onmondigh is, ende minderjarigh.
-
margenoot3
- Namelick, wat aengaet het tegenwoordigh gebruyck des erfgoets, het welck hy alsoo weynigh mach aentasten ende gebruycken als een dienstknecht, alsoo hy hier in sijns selfs noch niet en is, maer onder andere staet.
-
margenoot4
- Den eygendom van alle het goet des erfdeels hem toebehoort.
-
margenoot5
- Dat is, onder de macht ende opsicht der gene die tot regeeringe ende versorginge sijner goederen gestelt zijn. Van dese woorden siet Matth. 20.8. Luce c. 12. vers 42. ende 16.1. 1.Cor. cap. 4. vers 1.
-
margenoot6
- De minderjarigheyt heeft sijnen tijt in rechten gestelt, welcke de vaders oock konnen door haer Testament verkorten ofte verlangen, na dat sy sullen goet vinden.
-
margenoot7
- Namel. Ioden die nu leden van de Gemeynte Christi zijn.
-
margenoot8
- Namel. ten tijden des Ouden Testaments, voor de toekomste Christi.
-
margenoot9
- D. onderworpen ende schuldigh te onderhouden.
-
margenoot10
- Gr. elementen: dat is, onder de ceremonien, die in uyterlicke ende aerdsche dingen bestaen, ende gelijck als de eerste aenleydinge ende beginsel waren van de salighmakende kennisse. Siet Col. 2. vers 8.
-
margenoot11
- D. de volwassene ouderdom der gemeynte, om uyt dese vooghdije gestelt te worden. Ofte, als de tijt vervult was, die Godt bestemt hadde om sijnen Sone in de werelt te senden.
-
margenoot12
- Namel. Iesum Christum, die Godts Sone van eeuwigheyt is geweest, eer hy mensche is geworden, Psalm 2.7. Prov. 8. vers 24. Mich. cap. 5. vers 1. Actor. 13.33.
-
margenoot14
- Dat is, uyt den vleesche ende bloede der Maget Marie, Luce cap. 1. vers 31. ende 2.7.
-
margenoot15
- Dat is, Christus heeft hemselven niet alleen de wet der ceremonien onderworpen, maer oock de wet der zeden, die hy volmaecktelick voor ons heeft onderhouden, ende den vloeck der selve op hem genomen, ende ons daer van verlost, 2.Corinth. cap. 5. vers 21.
-
margenoot16
- D. die onder het jock waren van de wet der ceremonien, ende oock onder den vloeck ende scherpe gehoorsaemheyt van de wet der zeden, daer hy in dit vierde Capittel oock van spreeckt. Siet vers 21.
-
margenoot17
- Gr. uytkoopen, Namelick, betalende voor haer een volkomen rantsoengelt voor hare sonden. Siet Galat. cap. 3. vers 13.
-
margenoot18
- Gr. stellinge tot sonen. Daerom moeste de Sone Godts gesonden worden om ons te verlossen, op dat hy het recht van soonschap, het welck hy van nature hadde, allen geloovigen, niet alleen sonen, maer oock dochteren, 2.Corinth. cap. 6. vers 18. soude verkrijgen, ende uyt genade mede deelen.
-
margenoot19
- Namelick, geloovige Galaten, die te voren Heydenen waert.
-
margenoot20
- Namelick, Godts, door den Sone Godts geworden, ende om sijnent wille van Godt tot kinderen aengenomen, die te voren kinderen des toorns ende vyanden Godts waert. Siet Rom. cap. 5. vers 10. Ephes. 2.12. ende nu geniet het recht ende de vryheyt van Godts kinderen, gestelt buyten de vooghdije der wet, ende bevrijdt van den vloeck der selve.
-
margenoot21
- Dat is, den Heyligen Geest, die als een onderpandt in uwe herten u versekert van dese genadige aenneminge tot kinderen, ende van de erffenisse die den kinderen toekomt, 2.Cor. 1.22. ende 5.5. Ephes. cap. 1. vers 13.
-
margenoot22
- Dat is, door welcken wy roepen, Rom. cap. 8. vers 15. dat is, die in ons werckt, dat wy vrymoedelick ende met versekeringe tot Godt roepen. Siet dergelijcke wijse van spreken Rom. cap. 8. vers 26.
-
margenoot23
- Siet de verklaringe hier van op de aenteeckeninge Rom. cap. 8. vers 15.
-
margenoot26
- Namelick, staende onder de vooghdije, ende dienstbaerheyt der wet.
-
margenoot27
- Namelick, Godts, die nu tot uwe jaren gekomen zijnde uyt de voorseyde vooghdije gestelt zijt.
-
margenoot29
- Namel. die ons dese erffenisse verdient ende verkregen heeft, ende wiens mede- erfgenamen wy sullen zijn, Rom. 8.17.
-
margenoot30
- D. als ghy noch in het Heydendom waert, ende van den waren Godt geen kennisse en haddet.
-
margenoot31
- Namel. als slaven ende dienstknechten der afgoden.
-
margenoot33
- Dat is, waerlick ende wesentlick, maer alleen na het goetduncken door versieringe der menschen, Ierem. 10.11.
-
margenoot34
- D. den waren Godt, die van nature, ende na sijn wesen, Godt is.
-
margenoot35
- Dit doet de Apostel daer by om aen te wijsen, dat sy dese kennisse niet en hebben uyt haer selven, door kloeckheyt haers verstants, maer door de genade Godts, door welcke hy haer is voor gekomen, ende tot dese kennisse gebracht heeft.
-
margenoot36
- Namel. voor de sijne. Siet Matth. 7.23. 2.Timoth. 2. vers 19. Dat is, die Godt uyt enckele barmhertigheyt verweerdight heeft met sijne kennisse te verlichten. Siet oock 1.Cor. 8.3. ende 13.12.
-
margenoot38
- Namel. van de eene dienstbaerheyt tot de andere: van de dienstbaerheyt der afgoden tot de dienstbaerheyt der ceremonien.
-
margenoot39
- Dat is, tot de ceremonien ende leere der wet, die geen macht en hebben om u daer door te rechtveerdigen. Siet Hebr. cap. 7. versen 18, 19.
-
margenoot40
- Namelick, gelijck ghy te voren den afgoden diendet.
-
margenoot42
- Dat is, tot dienstbaerheyt der selve u begeven, om dat ghy namelick de leere der valsche Apostelen wilt volgen.
-
margenoot43
- Hier verhaelt de Apostel eenige soorten van de voorseyde elementen ofte eerste beginselen, aengaende de onderhoudinge der Ioodsche feestdagen. Siet Rom. cap. 14. vers 5.
-
margenoot44
- Namelick, na de wijse der Ioden, om daer mede Godt dienst te doen, ende daer door gerechtveerdight te worden.
-
margenoot45
- Dat is, de Sabbathen, alle weken eens omkomende, Exod. cap. 20. vers 8. Coloss. cap. 2. vers 16. Namelick, voor soo veel als die ceremoniael ende den Ioden eygen waren.
-
margenoot46
- Dat is, de feesten der nieuwe maenden, Numer. cap. 28. vers 11.
-
margenoot47
- Dat is, de groote jaerlicksche feesten van Paesschen, Pincksteren, ende Looverhutten, Exod. cap. 23. versen 15, 16, etc.
-
margenoot48
- Dat is, het sevende ende oock het vijftighste jaer, Exod. cap. 23. vers 10. Levit. cap. 25. versen 4, 6, 10, etc.
-
margenoot49
- Dat is, sonder vrucht: dat alle mijnen arbeyt ende moeyte, die ick aengewendt hebbe om u tot Christum te bekeeren, soude vruchteloos zijn, ende niet bekomen haer eynde, welck is uwe saligheyt, die ghy niet en sult konnen verkrijgen, soo ghy door de wet soudt willen gerechtveerdight worden.
-
margenoot50
- Namelick, die eertijts oock seer ge-yvert hebben voor de wet, maer daer na Christum recht kennende, alle die uyterlicke ceremonien verworpen, ende als schade geacht hebbe, Phil. 3.7, 8.
-
margenoot51
- Namel. eertijts geweest, immers soo seer yverende voor het Iodendom, als ghy soudt mogen doen, Galat. 1.14. Andere verstaen dit van de goede genegentheyt, die Paulus haer toedroegh: ende dat hy haer hier vermaent dat sy hem gelijcke genegentheyt willen toedragen.
-
margenoot52
- D. kan ick u met bestraffen niet bewegen, soo wort dan beweeght door mijn vriendelick bidden, dat ghy by de waerheyt des Euangeliums wilt blijven.
-
margenoot53
- D. wat mijnen persoon aengaet, soo en hebt ghy my geen oorsake gegeven dat ick u soude uyt verstoortheyt ofte weerwrake soo scherpelick bestraffen. Ende daer mede wil hy stilswijgende aenwijsen, datse in desen Christo ongelijck deden.
-
margenoot54
- D. het is soo verre van daer dat ghy my soudt ongelijck gedaen hebben, dat, gelijck ghy weet, ghy my, als ick het Euangelium by u predickte, de meeste eere ende liefde getoont hebt, die men soude konnen doen.
-
margenoot55
- D. in eenen nedrigen ende slechten staet, sonder uyterlicken luyster. Ofte, met vele verdruckingen, smaetheden, moeyten, haet, ende perijckelen, uyterlick my over gekomen. Siet 1.Corinth. 2.3. ende 2.Corinth. 11. vers 30. ende 12.9.
-
margenoot56
- Dat is, doe u, als ghy noch Heydenen waert, het Euangelium van my eerst gepredickt is geweest. Siet Actor. 16.6. ende 18.23.
-
margenoot57
- Ofte, beproevinge, Dat is, mijne verdruckingen, die hy te voren swackheyt genoemt heeft, waer door Godt mijn geloove ende trouwigheyt heeft willen beproeven.
-
margenoot60
- Gr. uytgespogen, Dat is, daer aen en hebt ghy u niet gestooten, ofte daer door en zijt ghy niet afgewendt om het Euangelium niet aen te nemen, mijne leere te verachten ofte verwerpen.
-
margenoot61
- Dat is, als of ick een van de heylige Engelen ende dienstbarige geesten ware geweest. Of, als een gesante Godts: want dat beteeckent oock het woort Engel.
-
margenoot62
- Dat is, niet als een dienaer Christi, maer als of ick de Heere selve ware geweest. De Apostel wil hier mede aenwijsen, dat het groote schande voor de Galaten soude zijn, datse hem, die sy te voren sulcken eere ende liefde betoont hadden, soo lichtveerdelick souden verlaten, ende tot de valsche Apostelen vallen: datse dan in het vorige behoorden te volherden.
-
margenoot63
- Dat is, hoe geluckigh achtedet ghy doe u selven? Siet van dit woort Rom. cap. 4. vers 9.
-
margenoot64
- Namelick, dat men yemant met het uytgraven ende geven van sijne oogen dienst soude konnen doen.
-
margenoot65
- Dat is, al wat ghy allerliefst ende aengenaemst hebt, soudt ghy my gegeven hebben. Siet Matth. cap. 5. vers 29.
-
margenoot66
- Namelick, gelijck ick gelastert worde van de valsche Apostelen. Ofte, gelijck men soude meenen dat dese scherpe bestraffinge uyt haet ofte vyantschap van my soude gedaen zijn.
-
margenoot67
- Namelick, tot uwen besten ende saligheyt: want dit is een werck niet van vyanden maer van vrienden. Siet Prov. cap. 27. vers 6.
-
margenoot68
- Dat is, de valsche leeraers, die u soecken te verleyden, toonen wel al of sy grooten yver hadden om u tot de saligheyt te brengen: ofte groote genegentheyt tot u droegen.
-
margenoot69
- Dat is, met geenen waren, maer met eenen geveynsden yver, ofte genegentheyt.
-
margenoot70
- Namelick, de rechte Apostelen ende Leeraers.
-
margenoot71
- Namelick, dat ghy ons niet meer en soudt hooren, volgen, ofte aenhangen. Andere lesen u insluyten, Dat is, u gelijck als in een gevangenisse sluyten, ende haer onderwerpen.
-
margenoot72
- Dat is, haer met eenen yver ende groote genegentheyt volgen ende aenhangen.
-
margenoot73
- Dat is, over een goede sake: want daer is tweederley yver, eenen goeden die hier beschreven wort, ende eenen verkeerden, die geschiet over een quade sake die men meynt goet te zijn, ende daerom met onverstant gemenght is. Siet Rom. cap. 10. vers 2.
-
margenoot74
- Dat is, met eenen yver die altijt stantvastigh blijft ende niet op en houdt.
-
margenoot75
- Namelick, doen ghy met sulcken yver ende genegentheyt ontsteken waert tegen my ende mijne leere, daer in behoordet ghy gebleven te hebben, hoewel ick nu by u niet en ben.
-
margenootl
- 1.Corinth. 4.15. Philem. vers 10. Iacob. 1.18.
-
margenoot76
- Namelick, die ick door het Euangelium gebaert hebbe, 1.Corinth. 4.15.
-
margenoot77
- Gr. van welcke ick wederom in barens noot ofte pijne ben, Dat is, die u eerst met vele moeyte ende arbeyt bekeert hebbe uyt het Heydendom tot Christum, ende over welcke ick nu wederom sal moeten grooten arbeyt en moeyte aenwenden, om u van nieuws van dese uwe dwalingen te brengen.
-
margenoot79
- Dat is, gelijck een moeder haer kint soo lange draeght tot dat het een volmaeckte gestalte heeft gekregen, ende dan het selve baert, alsoo en sal ick niet ophouden te arbeyden tot dat ghy in de rechte kennisse Christi sult bevestight zijn.
-
margenoot80
- Namelick, om te beter mijne liefde tot u te betoonen, ende u breeder van alles te konnen onderrichten, als wel door schrijven kan geschieden.
-
margenoot81
- Dat is, mijne woorden ende redenen voegen na de gelegentheyt van een yegelick, ofte van de saken, nu soeter dan scherper u aensprekende.
-
margenoot82
- Dat is, ick en weet niet hoe ick het met u hebbe, of ick wel of qualick van u sal hopen: ofte, hoe dese uwe afwijckinge sal uytvallen, ofte, hoe ick u van deselve best sal weder te rechte brengen.
-
margenoot83
- Dat is, antwoort my eens op het gene ick u uyt de wet selve sal voorstellen.
-
margenoot84
- Dat is, die door de wercken der wet ende de onderhoudinge der ceremonien soeckt gerechtveerdight te worden.
-
margenoot85
- Dat is, en wilt ghy u de wet niet onderwerpen om aen te nemen het gene in de wet ende boecken Mosis geschreven staet? Namelick, dat de wet selve van de erffenisse uytsluyt de gene die dienstknechten der wet zijn, gelijck in de volgende verssen bewesen wort. Het woort wet wort hier in tweederley beteeckenisse genomen, gelijck Rom. cap. 3. vers 21.
-
margenoot86
- Namelick, in de wet Mosis van het elfde Capittel Genesis tot het twee en twintighste Capittel.
-
margenoot91
- Dat is, na de kracht, werckinge, ende loop der nature. Want Agar was noch jongh, doe sy haren sone ontfingh, ende Abraham noch bequaem om kinderen te gewinnen.
-
margenoot92
- Namel. is geboren geweest, Dat is, door boven natuerlicke werckinge Godts, die Abraham van Godt belooft was, Genes. 18. vers 10. Want Sara was onvruchtbaer ende nu negentigh jaren oudt ende Abraham hondert, beyde onbequaem na de nature om kinderen te winnen, Gen. 17. vers 17. Rom. 4.19.
-
margenoot93
- Gr. allegoroumena, Dat is, die wel een ware historie ofte geschiedenisse zijn, maer beneffens dien oock wat anders beduyden, als zijnde voorbeelden ofte afbeeldingen van geestelicke saken: gelijck oock de kopere slange, Ioan. 3.14. het houwelick Adams ende Eve, Ephes. 5. vers 32. de deurgangh der Israëliten door de roode zee, 1.Cor. cap. 10. versen 1, 2. de suntvloet, 1.Petr. 3. vers 20.
-
margenoot95
- D. beduyden, beteeckenen, afbeelden. Een Sacramentelicke wijse van spreken. siet Gen. 41. versen 26, 27. Matth. cap. 26. vers 26.
-
margenoot96
- Nam. het oude der wet, waer in belooft wort dat de gene die de wet volkomelick onderhoudt, de saligheyt daer door verkrijgen sal: ende het nieuwe des Euangeliums, waer in het eeuwige leven belooft wort den sondaren die in Christum gelooven. Siet Ierem. 31.31, etc. Hebr. 8.8, 9, 10.
-
margenoot98
- D. dat sijnen oorspronck van daer heeft, alwaer het selve van Godt den volcke door Mosem is voorgestelt, ende van het volck aengenomen.
-
margenoot99
- Dat is, kinderen voort brengende die onder de dienstbaerheyt zijn. Want de wet eyscht van de menschen een volkomene gehoorsaemheyt, ofte by gebreck van dien verkondight haer den vloeck.
-
margenoot100
- D. het welck door de dienstmaeght Agar is afgebeelt, die selfs een slavinne zijnde uyt den huyse is gedreven, ende welcker kinderen met de sonen der vrije niet en erven, Genes. 21.10. want die van een slavinne geboren worden zijn oock slaven, ende geen erfgenamen.
-
margenoot1
- D. dit verbont, het welck door Agar is afgebeelt. Of, dit woort Agar.
-
margenoot2
- D. wort oock genaemt Sina. Want de bergh die wy noemen Sina, wort, als sommige meynen, van de Araben genaemt Agar, ende daer van worden oock de Araben Agarenen genaemt, 1.Chron. c. 5. versen 10, 19. Psalm 83.7. Ofte, is een afbeeldinge van Sina, ende van het verbont der wet, dat op den bergh Sina gegeven is.
-
margenoot3
- D. gelegen in de woestijne van Arabien, waer henen Agar met haren sone Ismaël gevlucht is, als sy uyt het huys Abrahams was gedreven, ende heeft hem aldaer een Egyptische huysvrouwe gegeven, Genes. 21.14, 20, 21.
-
margenoot4
- Namel. het selve verbont, D. heeft een gelijckenisse ende eenigheyt.
-
margenoot5
- D. met de Iodische Synagoge ofte religie, die binnen Ierusalem de overhant ende haer sitplaetse heeft.
-
margenoot6
- Namel. na de toekomste Christi, door wien alle de ceremonien vervult ende afgedaen zijn: ende evenwel houdt, dat de onderhoudinge der ceremonien noch ter saligheyt noodigh is.
-
margenoot7
- Ofte, want het is dienstbaer, Dat is, het draeght noch het jock der ceremonien, ende soeckt daer door de saligheyt.
-
margenoot8
- D. met alle de gene die dese religie aenhangen, ende door het verbont der wet hare saligheyt soecken. Ende daerom wort het by Agar ende haren sone met recht vergeleken: ende sal oock als Agar met haren sone van de erffenisse verstooten worden.
-
margenoot9
- D. de rechte Christelicke Kercke ende religie, die hare saligheyt soeckt, niet door het eerste verbont der wet, namelick, door de wercken der wet, maer door het tweede des Euangeliums, namelick, door de verdiensten Christi met waren geloove aengenomen: welcke hare oorspronck heeft van den hemel, door de krachtige roepinge des Heyligen Geests. Siet Hebr. 12.22. Apoc. 3.12. ende 21.10.
-
margenoot10
- Namel. van de dienstbaerheyt ende vloeck der wet: ende wort by Sara ende Isaac, die vrije persoonen waren, met recht vergeleken: waerom het oock de erffenisse des hemels be-erven sal.
-
margenoot11
- Namel. geloovigen, soo Ioden als Heydenen die hare saligheyt in Christo alleen soecken.
-
margenoot12
- Gelijck Sara de moeder was van Isaac, die de erfgenaem sijns vaders was, om dat hy uyt een vrije moeder was geboren.
-
margenoot13
- Namel. Iesa. 54.1. D’Apostel bevestight dit afgebeelt onderscheyt der twee verbonden, volcken, ende gemeynten, der wet, ende des Euangeliums, met de getuygenisse ende voorsegginge des Propheten Iesaie, op dat hy niet en schijne dese toepassinge buyten de Schrifture versiert te hebben.
-
margenoot14
- D. ghy gemeynte der gene die uwe saligheyt alleen in Christo soeckt, die ten tijden Christi weynige waren, soo dat het scheen als ofse geen kinderen en hadde: ’t welck oock beteeckent wort, als de Propheet seght datse geenen barens noot en heeft, ende eensaem is.
-
margenoot16
- Daer door voorseght wort de groote menighte dergene die uyt het Iodendom ende voornamelick uyt het Heydendom, haer tot dese gemeynte sullen begeven, het welck na Christi hemelvaert geschiet is.
-
margenoot17
- D. de Ioodsche Kercke ofte Synagoge, die haer alleen Godts gemeynte ende eygendom roemde te zijn, ende vele aenhangers hadde.
-
margenoot18
- Namel. die onse saligheyt niet door de wet maer door den geloove Christi soecken.
-
margenoot19
- D. die de erffenisse des eeuwigen levens toegeseght is, ende der selve sullen deelachtigh worden.
-
margenoot20
- Gr. na Isaac, D. na het voorbeelt van Isaac, Nam. gelijck Isaac uyt kracht der belofte, boven de kracht der nature, van een vrije moeder geboren zijnde, erfgenaem is geweest van sijns vaders goet: alsoo sullen oock alle die door het ware geloove de beloften des Euangeliums aennemen, als vrije kinderen Godts, der hemelscher erffenisse deelachtigh worden.
-
margenoot23
- Namel. met bittere bespottinge. Siet Genes. 21.9.
-
margenoot24
- D. Isaac, die geboren was uyt kracht der belofte Godts van sijne ouders aengenomen met waren geloove, het welck de Geest Godts in haer gewrocht heeft.
-
margenoot25
- Namel. worden de geloovige, die hare saligheyt alleen in Christo soecken gelijck Isaac, noch vervolght van de Ioodsche Synagoge, die door de wet wil saligh worden, waer van Ismaël een voorbeelt was. Daer mede vermaent hy de geloovige tot lijdtsaemheyt ende stantvastigheyt.
-
margenoot26
- D. lettet doch wel op het gene de Heylige Schrifture in dese historie noch voorder seght.
-
margenoot27
- Door dese uytwerpinge van Hagar ende Ismaël uyt het huys Abrahams wiert afgebeelt, dat alsoo oock alle die door het verbont der wet soecken saligh te worden, uyt het Huys Godts sullen uytgeworpen worden, ende de erffenisse des eeuwigen levens niet verkrijgen. Maer dat die uyt den geloove Christi zijn, daer in blijven sullen, ende alleen saligh worden.
-
margenoot28
- Nam. die de saligheyt alleen in Christo ende niet in de wet soecken.
-
margenoot29
- Namel. Agars, D. des verbonts der wet, daer van Agar een voorbeelt was: die niet erven en sullen, maer uytgeworpen worden.
-
margenoot30
- Namel. Sara, D. des genadenverbonts des Euangeliums, daer van Sara een voorbeelt was, die de erffenisse sullen verkrijgen.
|