Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 De Apostel vermaent de gemeynte van Corinthen, datse na het exempel der gemeynten van Galatien een collecte wil doen voor de arme geloovige binnen Ierusalem. 2 Wijst haer aen hoe deselve op den eersten dagh der weke kan bequamelick gedaen worden. 3 ende door wien derwaerts gesonden, oock selve sijnen dienst daer toe aenbiedende. 5 Belooft dat hy door Macedonien tot haer komen sal, ende eenen tijt langh by haer blijven. 8 Geeft reden waerom hy tot Ephesen noch tot Pincksteren toe moet blijven. 10 Vermaent haer datse Timotheum beleefdelick ontfangen ende laten vertrecken, ende datse ten besten nemen dat Apollos sijne komste wat uytstelt. 13 Doet daer by een algemeyne vermaninge tot stantvastigheyt in ’t geloove ende liefde. 15 ende in het bysonder datse het huysgesin van Stephanas in achtinge nemen, alsoo hy met Fortunatus ende Achaicus hem seer verquickt hebben. 19 Groet de gemeynte van Corinthen van wegen de Gemeynten van Asien, ende bysonder van Aquila ende Priscilla. 21 ende groetse oock selve met sijn eygen hant. 22 Verkondight allen, die Christum niet recht lief en hebben, den vloeck. 23 Wenscht den geloovigen de genade Godts, ende belooft haer sijne liefde. | |
1AEngaende nu Ga naar margenoot1 de versamelinge Ga naar margenoot2 die voor de heylige [geschiet] gelijck als ick Ga naar margenoot3 den gemeynten in Galatia Ga naar margenoot4 verordineert hebbe, Ga naar margenoot5 doet oock ghy alsoo. | |
2Ga naar margenoota Op elcken Ga naar margenoot6 eersten [dagh] Ga naar margenoot7 der weke, legge Ga naar margenoot8 een yegelick van u Ga naar margenoot9 [yet] by hem selven wech, Ga naar margenoot10 vergaderende eenen schat, na dat hy Ga naar margenoot11 welvaren verkregen heeft, op dat de versamelingen Ga naar margenoot12 als dan niet [eerst] en geschieden, wanneer ick gekomen sal zijn. | |
3Ende wanneer ick daer sal gekomen zijn, Ga naar margenoot13 die ghy sult bequaem achten Ga naar margenoot14 door brieven, deselve sal ick senden om uwe Ga naar margenoot15 gave na Ierusalem over te dragen. | |
4Ende indien het [de moeyte] Ga naar margenoot16 weerdigh mochte zijn Ga naar margenoot17 dat ick oock [selve] reysen soude, soo sullen sy met my reysen. | |
[Folio 95r]
| |
5Doch Ga naar margenootb ick sal tot u komen Ga naar margenoot18 wanneer ick Macedonien sal door gegaen hebben, (Want ick sal door Macedonien gaen.) | |
6Ende ick sal Ga naar margenoot19 mogelick by u blijven, ofte oock Ga naar margenoot20 overwinteren, op dat Ga naar margenoot21 ghy my mooght geleyden Ga naar margenoot22 waer ick sal henen reysen. | |
7Want ick en wil u niet sien Ga naar margenoot23 in het voorby gaen, maer ick hope eenigen tijt by u te blijven, Ga naar margenoot24 indien het de Heere sal toelaten. | |
9Want my is een groote ende Ga naar margenoot27 krachtige Ga naar margenoot28 deure geopent, ende daer zijn Ga naar margenoot29 vele tegenstanders. | |
10Soo nu Ga naar margenoot30 Timotheus komt, siet dat hy Ga naar margenoot31 buyten vreese by u zy: want hy werckt Ga naar margenoot32 het werck des Heeren Ga naar margenoot33 gelijck als ick. | |
11Dat hem dan niemant en Ga naar margenoot34 verachte: maer geleydt hem Ga naar margenoot35 in vrede, op dat hy tot my kome: want ick verwachte hem met de broederen. | |
12Ende wat aengaet Ga naar margenoot36 Apollos den broeder, ick hebbe hem Ga naar margenoot37 seer Ga naar margenoot38 gebeden dat hy met de broederen tot u komen soude: maer het en was Ga naar margenoot39 gantschelick [sijnen] wille niet, dat hy nu soude komen: doch hy sal komen wanneer het hem wel gelegen sal zijn. | |
13Ga naar margenoot40 Waeckt, Ga naar margenoot41 staet in het geloove, Ga naar margenoot42 houdt u manlick, Ga naar margenoot43 zijt sterck: | |
15Ende ick bidde u, broeders, ghy kent [kolom] Ga naar margenoot45 het huys van Ga naar margenoot46 Stephanas, dat het is Ga naar margenoot47 de eerstelingh van Achaja, ende [dat] sy haer selven Ga naar margenoot48 den Heyligen ten dienste hebben Ga naar margenoot49 geschickt, | |
16Dat ghy oock u den soodanigen Ga naar margenoot50 onderwerpt, ende eenen yegelicken die Ga naar margenoot51 mede werckt ende arbeyt. | |
17Ende ick verblijde my Ga naar margenoot52 over de aenkomste van Stephanas, ende Fortunatus, ende Achaicus, want dese hebben vervult Ga naar margenoot53 het gene [my] aen u ontbrack. | |
18Want sy hebben Ga naar margenoot54 mijnen geest Ga naar margenoot55 verquickt, ende Ga naar margenoot56 [oock] den uwen. Ga naar margenoot57 Erkent dan de soodanige. | |
19U groeten de gemeynten Ga naar margenoot58 van Asia. U groeten seer in den Heere, Ga naar margenoot59 Aquila ende Priscilla, met Ga naar margenoot60 de gemeynte die tot haren huyse is. | |
20U groeten alle de broeders. Ga naar margenootc Groetet malkanderen Ga naar margenoot61 met eenen heyligen kus. | |
22Indien yemant den Heere Iesum Christum niet lief en heeft, die zy Ga naar margenoot63 een vervloeckinge, Ga naar margenoot64 Maranatha. | |
24Ga naar margenoot66 Mijn liefde zy met u allen in Christo Iesu. Amen. De eerste [Sendtbrief] aen die van Corinthen, is geschreven Ga naar margenoot* van Philippis, [ende gesonden] door Stephanas, ende Fortunatus, ende Achaicus, ende Timotheus. | |
Eynde van den eersten Sendtbrief PAULI aen die van Corinthen. |
|