Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 D’Apostel besluytende de voorgaende vermaninge tot liefde, leert vorders, dat de gene die na geestelicke gaven staen, meest moeten staen na de gave van propheteeren. 5 Dat evenwel de gave van vreemde talen niet en is te verachten, maer gebruyckt moet worden met uytlegginge der selve. 7 het welck hy bewijst met de gelijckenissen van een fluyte, cither, ende basuyne. 10 ende toont dat het strijt tegen de nature, ende niet anders en is als of men tot barbaren sprake. 13 Leert voorder dat men soo moet bidden dat sulcks geschiede niet alleen met den geest maer oock met verstant. 16 andersins dat een die de vreemde tale niet en verstaet, niet en kan Amen seggen op sulck een gebedt. 18 Bevestight het selve met sijn eygen exempel, het welck hy vermaent na te volgen. 21 ende bewijst uyt de Schrifture, dat de vreemde talen somtijts meer een straffe als een gave zijn. 23 Leert oock dat het bespottelick soude zijn, indiense alle met vreemde talen spraken, maer stichtelick indiense alle propheteerden. 26 Daer na stelt hy eenige regelen, die men volgen moet in ’t gebruyck der extra-ordinarise gaven, namelick dat men alles moet doen tot stichtinge. 27 als men met vreemde talen spreeckt, dat een ander dat uytlegge. 29 Dat het propheteeren geschiede by beurten. 32 ende dat d’andere propheten daer van oordeelen. 34 Dat de vrouwen in de gemeynte swijgen. 37 Dat dese sijne ordinantien des Heeren geboden zijn. 40 Eyndelick dat alles eerlick ende met orden in de gemeynte moet geschieden. | |
1Ga naar margenoot1 IAeght de liefde na, ende Ga naar margenoot2 yvert Ga naar margenoot3 om de geestelicke [gaven:] maer meest dat ghy meught Ga naar margenoot4 propheteeren. | |
2Want die Ga naar margenoot5 een [vreemde] tale spreeckt, en spreeckt niet Ga naar margenoot6 den menschen, maer Ga naar margenoot7 Gode. Want niemant Ga naar margenoot8 en verstaet [het,] doch Ga naar margenoot9 met den geest spreeckt hy Ga naar margenoot10 verborgentheden. | |
3Maer Ga naar margenoot11 die propheteert, Ga naar margenoot12 spreeckt den menschen Ga naar margenoot13 stichtinge, ende vermaninge, ende vertroostinge. | |
4Die een [vreemde] tale spreeckt, die sticht hemselven: maer die propheteert, die sticht de gemeynte. | |
5Ende Ga naar margenoot14 ick wil [wel] dat ghy alle in [vreemde] talen spreeckt, maer meer dat ghy propheteert. Want die propheteert Ga naar margenoot15 is meerder dan die [vreemde] talen spreeckt, Ga naar margenoot16 ’t en zy dan dat hy ’t uytlegge, op dat de gemeynte stichtinge mach ontfangen. [kolom] | |
6Ende nu, broeders, indien ick tot u quame, ende sprake [vreemde] talen, Ga naar margenoot17 wat nuttigheyt soude ick u doen, soo ick tot u Ga naar margenoot18 niet en sprake, ofte in openbaringe, ofte in kennisse, ofte in prophetie, ofte in leeringe? | |
7Selfs oock Ga naar margenoot19 de levenloose dingen die Ga naar margenoot20 geluydt geven, ’t zy fluyte, ’t zy cither, soo sy geen Ga naar margenoot21 onderscheyt met [haren] klanck en geven, hoe sal bekent worden Ga naar margenoot22 het gene gefluyt ofte op de cither gespeelt wort? | |
8Want oock indien de Ga naar margenoot23 basuyne Ga naar margenoot24 een onseker geluyt geeft, wie sal hem tot den krijgh bereyden? | |
9Alsoo oock ghylieden indien ghy niet Ga naar margenoot25 door de tale een Ga naar margenoot26 duydelicke reden en geeft, hoe sal Ga naar margenoot27 verstaen worden het gene gesproken wort? Want ghy sult zijn [als] die Ga naar margenoot28 in de lucht spreket. | |
10Daer zijn, Ga naar margenoot29 na het voorvalt, soo Ga naar margenoot30 vele soorten van stemmen in de werelt, ende geen der selver en is Ga naar margenoot31 sonder stemme. | |
11Indien ick dan Ga naar margenoot32 de kracht der stemme niet en weet, soo sal ick hem die spreeckt Ga naar margenoot33 barbarisch zijn: ende hy die spreeckt sal Ga naar margenoot34 by my barbarisch zijn. | |
12Alsoo oock ghy, dewijle ghy Ga naar margenoot35 yverigh zijt na Ga naar margenoot36 geestelicke gaven, soo soeckt dat ghy meught Ga naar margenoot37 overvloedigh zijn Ga naar margenoot38 tot stichtinge der gemeynte. | |
13Daerom die in een [vreemde] tale Ga naar margenoot39 spreeckt, die Ga naar margenoot40 bidde dat hy ’t magh uytleggen. | |
14Want indien ick in een [vreemde] tale Ga naar margenoot41 bidde, Ga naar margenoot42 mijnen geest bidt [wel,] maer Ga naar margenoot43 mijn verstant is Ga naar margenoot44 vruchteloos. | |
15Ga naar margenoot45 Wat is ’t dan? Ga naar margenoot46 Ick sal [wel] met den geest bidden, maer ick sal oock Ga naar margenoot47 met den verstande bidden: Ga naar margenoota Ick sal [wel] met den geest Ga naar margenoot48 singen, maer ick sal oock met den verstande singen. | |
16Andersins indien ghy Ga naar margenoot49 danckseght met den geest, hoe sal de gene die Ga naar margenoot50 de plaetse eens Ga naar margenoot51 ongeleerden vervult, Ga naar margenoot52 Amen seggen op uwe dancksegginge? dewijle hy niet en weet wat ghy seght. | |
17Want ghy Ga naar margenoot53 danckseght wel behoorlick, maer Ga naar margenoot54 de ander en wort niet gesticht. | |
[Folio 93r]
| |
19Maer ick wil [liever] Ga naar margenoot56 in de gemeynte Ga naar margenoot57 vijf woorden spreken Ga naar margenoot58 met Ga naar margenoot59 mijn verstant, op dat ick oock andere mach onderwijsen, dan Ga naar margenoot60 tien duysent woorden in een [vreemde] tale. | |
20Ga naar margenootb Broeders, Ga naar margenoot61 en wort geen kinderen in ’t verstant: maer zijt kinderen Ga naar margenoot62 in de boosheyt, ende wort Ga naar margenoot63 in’t verstant Ga naar margenoot64 volwassen. | |
21Ga naar margenootc Ga naar margenoot65 In de wet is geschreven, Ick sal door lieden Ga naar margenoot66 van andere talen, ende door Ga naar margenoot67 andere lippen Ga naar margenoot68 tot dit volck spreken, ende oock alsoo en sullen sy my Ga naar margenoot69 niet hooren, seght de Heere. | |
22Soo dan, de [vreemde] talen zijn Ga naar margenoot70 tot een teecken niet den genen die gelooven, maer Ga naar margenoot71 den ongeloovigen: ende Ga naar margenoot72 de prophetie Ga naar margenoot73 niet den ongeloovigen, maer den genen die gelooven. | |
23Indien dan de geheele gemeynte by een vergadert ware, ende sy alle in [vreemde] talen spraken, ende [eenige] ongeleerde ofte Ga naar margenoot74 ongeloovige in quamen, souden sy niet seggen Ga naar margenoot75 dat ghy uytsinnigh waert? | |
24Maer indien sy Ga naar margenoot76 alle propheteerden, ende een ongeloovige, ofte ongeleerde in quame, die wort Ga naar margenoot77 van allen Ga naar margenoot78 overtuyght, [ende] hy wort van allen Ga naar margenoot79 geoordeelt. | |
25Ende alsoo worden Ga naar margenoot80 de verborgene dingen sijns herten openbaer: ende alsoo Ga naar margenoot81 vallende op [sijn] aengesicht sal hy Godt aenbidden, ende verkondigen Ga naar margenoot82 dat Godt waerlick Ga naar margenoot83 onder u is. | |
26Ga naar margenoot84 Wat is ’t dan, broeders? wanneer ghy te samen komt, een yegelick van u heeft hy Ga naar margenoot85 eenen psalm, heeft hy Ga naar margenoot86 eene leere, heeft hy een [vreemde] tale, heeft hy Ga naar margenoot87 eene openbaringe, heeft hy Ga naar margenoot88 eene uytlegginge: laet alle dingen geschieden tot stichtinge: | |
27Ende soo yemant een [vreemde] tale spreeckt, [dat] het Ga naar margenoot89 door twee, ofte ten meesten drie [geschiede,] ende Ga naar margenoot90 by beurte: ende dat Ga naar margenoot91 een het uytlegge. [kolom] | |
28Maer indien daer Ga naar margenoot92 geen uytlegger en is, dat Ga naar margenoot93 hy swijge in de gemeynte, doch dat hy Ga naar margenoot94 tot hemselven spreke, ende Ga naar margenoot95 tot Godt. | |
29Ende dat Ga naar margenoot96 twee ofte drie Ga naar margenoot97 Propheten Ga naar margenoot98 spreken, ende dat Ga naar margenoot99 de andere Ga naar margenoot100 oordeelen. | |
30Doch indien Ga naar margenoot1 eenen anderen Ga naar margenoot2 die daer sit Ga naar margenoot3 [yet] geopenbaert is, Ga naar margenoot4 dat de eerste swijge. | |
31Want ghy kondt alle d’een na d’ander propheteeren, op dat Ga naar margenoot5 sy alle leeren, ende alle Ga naar margenoot6 getroost worden. | |
32Ende Ga naar margenoot7 de geesten der Propheten Ga naar margenoot8 zijn den Propheten onderworpen. | |
33Want Godt en is Ga naar margenoot9 geen [Godt] van Ga naar margenoot10 verwerringe, maer van vrede, Ga naar margenoot11 gelijck in alle de gemeynten der heylige. | |
34Ga naar margenootd Dat uwe vrouwen in de gemeynten Ga naar margenoot12 swijgen: want het en is haer niet toegelaten Ga naar margenoot13 te spreken, maer [bevolen] Ga naar margenoot14 onderworpen te zijn, gelijck oock Ga naar margenoot15 Ga naar margenoote de wet seght. | |
35Ende soo sy yet willen Ga naar margenoot16 leeren, laetse t’huys Ga naar margenoot17 hare eygen mannen vragen. Want het staet Ga naar margenoot18 leelick voor de vrouwen dat sy in de gemeynte spreken. | |
36Is het woort Godts Ga naar margenoot19 van u uytgegaen? Of is het tot Ga naar margenoot20 u alleen gekomen? | |
37Indien yemant Ga naar margenoot21 meynt een Propheet te zijn, ofte Ga naar margenoot22 geestelick, die Ga naar margenoot23 erkenne dat het gene ick u schrijve Ga naar margenoot24 des Heeren geboden zijn: | |
39Soo dan, broeders, yvert om te propheteeren, ende Ga naar margenoot27 en verhindert niet in [vreemde] talen te spreken. | |
40Laet Ga naar margenoot28 alle dingen Ga naar margenoot29 eerlick ende Ga naar margenoot30 met orden geschieden. |
|