13
Ende 56 nu 57 blijft geloove, hope, [ende] liefde, dese drie: Doch de 58 meeste van dese is de liefde.
|
-
2
- Dat is, die eenige menschen ter werelt souden mogen spreken.
-
3
- De Engelen, die geesten zijn, Hebr. 1. vers 14. en hebben eygentlick geen tongen, gelijck wy, maer dit moet verstaen worden van de voortreffelickheyt ende menighte der talen, die oock de Engelen souden mogen spreken, wanneer sy by de menschen zijn.
-
5
- D. metalen instrument, daer men een groot geluyt mede maeckt sonder aengenaemheyt ofte verstant.
-
a
- Matth. 7.22. Rom. 12.7.
-
6
- Siet van dese gave Rom. 12.7. ende 1.Cor. 12.10.
-
7
- Siet oock van dese gave 1.Cor. 12. versen 8, 10.
-
8
- Namelick, om allerley mirakelen te doen. siet 1.Cor. 12. versen 9, 10.
-
b
- Matth. 17.20 ende 21.21. Marc. 11.23. Luce 17.6.
-
9
- D. een van de grootste mirakelen dede, hoedanigh soude zijn het versetten van eenen bergh van d’een plaetse in een ander.
-
10
- D. soo en waren de gaven my niet nut ende dienstigh ter saligheyt.
-
11
- Het Griecks woort beteeckent het broot in stucken ofte beten snijden, om yemant te spijsigen.
-
12
- Nam. om Christi name ende waerheyt: het welck is het grootste werck der Christelicke kloeckmoedigheyt.
-
13
- Dat is, dat niet en dede uyt liefde van Godes eere, ende om de gemeynte daer mede te stichten, ende in de waerheyt te bevestigen, maer uyt eergierigheyt, ofte andere nooden ende insichten.
-
15
- Dat is, een mensche die de rechte liefde heeft.
-
c
- Proverb. 10.12. 1.Petr. 4.8.
-
16
- Dat is, verdraeght door de genade des Heyligen Geests de smaetheden ende ongelijcken haer aengedaen, ende bedwinght den toorne ende wraeckgierigheyt.
-
17
- Dat is, genegen ende bereyt om een yegelick, oock de vyanden, goet te doen.
-
18
- Ofte, verkeerdelick, voorbaerlick, dertelick, Namelick, met woorden ofte met wercken.
-
19
- Dat is, hoovaerdigh, eergierigh, veel van haer selven houdende, ende andere verachtende.
-
d
- 1.Corinth. 10.24. Philip. 2.4.
-
21
- Gr. de dingen die haer selfs zijn; Dat is, de dingen die haer eygen voordeel aengaen, maer het welvaren des naesten, ende van velen.
-
22
- Namelick, tot toorne, hevigheyt, ende wraeckgierigheyt.
-
23
- Dat is, overleght niet in haer gemoedt, hoese den naesten eenigh quaet sal doen uyt wraeckgierigheyt: Ofte, en vermoedt niet quaets in het doen des naesten, uyt arghwaen ende quaet nadencken, ofte en reeckent het quaet niet toe.
-
24
- Ofte, over de ongerechtigheyt, Namelick, als yemant onrecht doet, ofte oock als yemant onrecht aengedaen wort.
-
25
- Of, met de waerheyt, Dat is, als yemant doet, ofte aen yemant gedaen wort, dat recht ende behoorlick is.
-
26
- Ofte, verdraeght. Want het Griecks woort beyde beteeckent. Doch overmits van de verdraeghsaemheyt daer na in ’t selve vers gesproken wort, soo wort het woort bedecken hier beter gebruyckt: alsoo dit oock een eygen werck der liefde is, Proverb. cap. 10. vers 12. 1.Petr. cap. 4. vers 8. Ofte, sy neemt alle dingen in het goede ende ten besten.
-
27
- Namelick, die eenighsins gelooflick, ende niet openbaerlick valsch en zijn, namelick, aengaende het doen sijnes naesten, het selve altijt ten besten duydende, soo lange het tegendeel niet en blijckt.
-
28
- Namelick, van Godt, dat hy hem verlossen ende bystaen sal, Iob cap. 13. vers 15. ende van de menschen, dat sy het soo qualick niet gemeynt, gesproken, ofte gedaen sullen hebben, ofte, datse gevallen zijnde wederom sullen opstaen.
-
29
- D. lijdt alle ongelijcken haer aengedaen om vredes wille, sonder haer selven te wreken.
-
30
- Gr. en valt nimmermeer uyt, gelijck Rom. 9.6.
-
31
- Dat is, noch in dit leven en laetse niet af dese vruchten voort te brengen: noch in het toekomende leven en salse niet ophouden, maer altijt blijven ende volmaeckt zijn, hoewel niet altijt met eenerley werckingen besigh.
-
32
- Siet 1.Corinth. cap. 12. vers 10.
-
33
- Namelick, soo in dit leven, als die gave sal ophouden, gelijck na de tijden der Apostelen geschiet is: als in het toekomende, in het welcke de voorsegginge van toekomende dingen niet noodigh en sal zijn.
-
34
- Gr. tongen. Siet 1.Cor. 12. vers 10.
-
35
- Namelick, gelijck de prophetien.
-
36
- Namelick, die onvolmaeckte kennisse, die wy nu verkrijgen door den dienst des woorts in dit leven, gelijck verklaert wort in de volgende verssen.
-
37
- Namelick, nu in dit leven.
-
38
- Niet dat wy nu niet en souden weten al wat ons tot de saligheyt noodigh is, Ioan. cap. 16. vers 13. 1.Corinth. cap. 1. vers 5. 2.Timoth. cap. 3. vers 15. maer d’Apostel spreeckt alsoo ten aensien ende in vergelijckinge van de kennisse die wy van Godtlicke saken sullen hebben in het toekomende leven: by welcke dese onse kennisse, die wy nu hebben, maer een kleyn deel en is te reeckenen.
-
39
- D. de volmaeckte kennisse van Godtlicke saken, soo veel een bloot mensche sal konnen vaten, ende ons tot volmaeckte vreughde ende saligheyt sal noodigh zijn.
-
40
- Het welck eerst wesen sal in het toekomende leven.
-
41
- Dat is, dese onvolmaeckte kennisse. Siet vers 8.
-
42
- De Apostel vergelijckt de kennisse die wy nu in dit leven hebben, by de kennisse die de kleyne kinderen hebben: ende de kennisse die wy in het toekomende leven sullen hebben, by de kennisse van volwassene mannen. Sulck een onderscheyt is tusschen beyde, ende noch veel grooter.
-
43
- Ofte, bevroede ick, dachte ick.
-
44
- Namelick, met mijn verstant de dingen overwegende.
-
45
- D. die kleyne, slechte, ende kinderlicke kennisse, die by my was.
-
46
- Namel. soo lange wy in dit leven zijn.
-
47
- D. tusschen onse tegenwoordige kennisse, ende die wy na dit leven sullen hebben, is soodanigh een onderscheyt, als daer is wanneer yemant het beelt van het aensicht eens anders in eenen spiegel siet, ende wanneer hy het aensicht selve aenschouwt.
-
48
- Gr. in een raetsel, D. sulck onderscheyt is’er oock, als wanneer yemant yet voorstelt duysterlick in de wijse van een raetsel, ende wanneer hy ’t selve doet met klare, eygene, ende duydelicke woorden.
-
49
- Nam. in het toekomende leven.
-
50
- D. kennen, Namelick, Godt ende alle Godtlicke saken.
-
51
- D. klaerlick ende volmaecktelick. Siet 1.Ioan. 3.2.
-
52
- Namelick, in dit leven.
-
53
- D. oock ick selve, hoewel ick een Apostel ben, ende opgenomen geweest in den derden hemel, ende daer gehoort hebbe onuytsprekelicke woorden, 2.Corinth. 12.4.
-
54
- Namel. in het toekomende leven.
-
55
- Namel. van Godt, die my volkomelick kent, my lief heeft, voor den sijnen erkent, ende door dese sijne liefde deselve kennisse my sal geven.
-
57
- D. hebben wy van noode dat alle dese drie deughden in ons zijn ende blijven. Want sonder geloove en konnen wy niet gerechtveerdight worden, ende is het onmogelick Gode te behagen: ende sonder hope en kan het geloove niet staende blijven, ende door de liefde moet het geloove dadigh zijn.
-
58
- Gr. meerdere, Namelick, om dat het geloove ende hope sullen ophouden in het toekomende leven, om dat wy als dan datelick sullen genieten ende besitten de goederen die wy nu gelooven ende hopen: maer de liefde sal eeuwighlick blijven ende volmaeck zijn. Siet vers 8.
|