Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Den Apostel beantwoort een voorgestelde vrage, of het goet is een wijf te nemen. 3 Den getrouwden gebiedt hy haer van den anderen niet te onthouden. 5 ’t en ware met onderlinge bewillinge voor eenen tijt, om haer tot vasten ende bidden te begeven. 8 Verklaert voorts aen de ongetrouwde ende weduwen, dat het goet is ongetrouwt te blijven, namelick, voor soodanige die de gave daer toe hebben, maer niet voor andere. 10 Beveelt de getrouwde datse niet en sullen scheyden. 12 selfs niet de geloovige van de ongeloovige, soo deselve te vreden zijn by de geloovige te blijven. 15 Maer soo de ongeloovige willen scheyden, betuyght hy, dat de geloovige alsdan niet en zijn verbonden. 18 Verklaert voorder, dat elck met sijnen staet, daer in hy tot Christum geroepen is, moet te vreden zijn, soo wel besnedene als onbesnedene. 21 soo wel dienstknechten als vrije. 25 Spreeckt daer na van de maeghden die onder eens anders macht staen, ende toont in wat geval het goet is die uyt te geven ofte niet. 29 Voeght daer by een algemeyne vermaninge hoe het houwelick, ende andere saken deser werelt, moeten gebruyckt worden. 32 ende wat voordeel de ongetrouwde boven de getrouwde hebben om den Heere wel aen te hangen. 36 Alsoo nochtans dat sy niet en sondigen die hare maeghden ten houwelicke geven. 39 ende verklaert wederom dat de getrouwde aen malkanderen verbonden zijn, soo lange sy leven. | |
1AEngaende nu de dingen daer van ghy my geschreven hebt, Het is Ga naar margenoot1 een mensche Ga naar margenoot2 goet geen wijf Ga naar margenoot3 aen te raken: | |
2Maer om Ga naar margenoot4 der hoererijen wille sal een yegelijck [man] Ga naar margenoot5 sijn eygen wijf hebben, ende een yegelijck [wijf] sal haren eygenen man hebben. | |
3Ga naar margenoota De man sal aen het wijf Ga naar margenoot6 de schuldige goetwilligheyt betalen: ende desgelijcks oock het wijf aen den man. | |
4Het wijf en heeft Ga naar margenoot7 de macht niet over [kolom] haer eygen lichaem, maer de man: ende desgelijcks oock de man en heeft de macht niet over sijn eygen lichaem, maer het wijf. | |
5Ga naar margenootb En ontreckt u malkanderen niet, ’t en zy dan met [beyder] toestemminge voor eenen tijt, op dat ghy u tot vasten ende Ga naar margenoot8 bidden moogt verledigen: ende komt wederom by een, op dat u de satan Ga naar margenoot9 niet en versoecke, om dat ghy u niet en konnet onthouden. | |
7Ga naar margenootc Want Ga naar margenoot11 ick wilde dat alle menschen waren, gelijck als ick selve [ben:] Ga naar margenootd maer een yegelick heeft sijn eygen gave van Godt, de een wel aldus, maer de ander alsoo. | |
8Doch ick segge Ga naar margenoot12 den ongetrouwden, ende den weduwen, het is haer Ga naar margenoot13 goet indien sy blijven gelijck als ick. | |
9Ga naar margenoote Maer indien sy haer niet en konnen onthouden, datse trouwen: want het is beter te trouwen Ga naar margenoot14 dan te branden. | |
10Doch den getrouwden gebiede Ga naar margenoot15 niet ick, maer de Heere, Ga naar margenootf dat het wijf van den man niet en scheyde. | |
11Ende Ga naar margenoot16 indien sy oock scheyt, Ga naar margenoot17 dat sy ongetrouwt blijve, ofte met den man versoene: ende dat de man het wijf niet en verlate. | |
12Maer Ga naar margenoot18 den anderen segge Ga naar margenoot19 ick, Ga naar margenoot20 niet de Heere, Indien eenigh broeder een Ga naar margenoot21 ongeloovigh wijf heeft, ende deselve te vreden is Ga naar margenoot22 by hem te woonen, dat hyse niet en verlate. | |
13Ende een wijf die eenen ongeloovigen man heeft, ende hy te vreden is by haer te woonen, dat sy hem niet en verlate. | |
14Want de ongeloovige man Ga naar margenoot23 is geheylight door het wijf, ende het ongeloovigh wijf is geheylight door den man. Want anders Ga naar margenoot24 waren uwe kinderen onreyn: maer nu Ga naar margenoot25 zijn sy heyligh. | |
15Maer indien de ongeloovige Ga naar margenoot26 scheyt, dat hy scheyde. De broeder ofte de suster en wort Ga naar margenoot27 in soodanige [gevallen] niet Ga naar margenoot28 dienstbaer gemaeckt: maer Godt heeft ons Ga naar margenoot29 tot vrede geroepen. | |
16Ga naar margenootg Want wat weet Ga naar margenoot30 ghy wijf, of ghy den man Ga naar margenoot31 sult saligh maken? Of wat weet ghy man, of ghy het wijf sult saligh maken? | |
[Folio 88v]
| |
17Ga naar margenoot32 Doch gelijck Godt aen een yegelick heeft uytgedeelt, gelijck de Heere een yegelick geroepen heeft, dat hy alsoo wandele: ende alsoo ordineere ick in alle de gemeynten. | |
18Is yemant besneden zijnde geroepen? die en late hem Ga naar margenoot33 geen [voorhuydt] aentrecken. Is yemant Ga naar margenoot34 in de voorhuydt zijnde geroepen? die en late hem niet besnijden. | |
19De besnijdenisse Ga naar margenoot35 en is niets, ende de voorhuydt en is niets, maer de onderhoudinge der geboden Godts. | |
20Ga naar margenooth Een yegelick Ga naar margenoot36 blijve in die beroepinge, daer hy in geroepen is. | |
21Zijt ghy een dienstknecht zijnde geroepen? Ga naar margenoot37 laet u [dat] niet bekommeren: maer indien ghy oock Ga naar margenoot38 kondt vry worden, gebruyckt [dat] liever. | |
22Want die in den Heere Ga naar margenoot39 geroepen is een dienstknecht zijnde, die is Ga naar margenoot40 een vrygelaten des Heeren: desgelijcks oock die Ga naar margenoot41 vry zijnde geroepen is, die is Ga naar margenoot42 een dienstknecht Christi. | |
23Ga naar margenooti Ghy zijt Ga naar margenoot43 diere gekocht, en wort Ga naar margenoot44 geen dienstknechten der menschen. | |
24Een yegelijck daer in hy geroepen is, broeders, die blijve in het selve Ga naar margenoot45 by Godt. | |
25Aengaende nu de maeghden en hebbe ick Ga naar margenoot46 geen bevel des Heeren: maer ick Ga naar margenoot47 segge [mijn] gevoelen, als die barmhertigheyt van den Heere gekregen hebbe Ga naar margenoot48 getrouw te zijn. | |
26Ick houde dan dit Ga naar margenoot49 goet te zijn om den Ga naar margenoot50 aenstaenden noot, dat het [segge ick,] goet is den mensche Ga naar margenoot51 alsoo te zijn. | |
27Zijt ghy aen een wijf verbonden? Ga naar margenoot52 en soeckt geen ontbindinge: Zijt ghy ongebonden van een wijf? en soeckt geen wijf. | |
28Maer indien ghy oock trouwet, ghy en sondight niet: ende indien een maeght trouwt, sy en sondight niet. Doch de sulcke sullen Ga naar margenoot53 verdruckinge hebben Ga naar margenoot54 in het vleesch. Ga naar margenoot55 Ende ick spare u-lieden. | |
29Maer dit segge ick, broeders, dat Ga naar margenoot56 de tijt voorts kort is: op dat oock die wijven hebben, souden zijn Ga naar margenoot57 als niet hebbende: | |
30Ende Ga naar margenoot58 die weenen, als niet weenen-[kolom]de: ende Ga naar margenoot59 die blijde zijn, als niet blijde zijnde: ende die koopen, Ga naar margenoot60 als niet besittende: | |
31Ende die dese werelt gebruycken, als niet misbruyckende. Ga naar margenootk Want Ga naar margenoot61 de gedaente deser werelt gaet voorby. | |
32Ende Ga naar margenoot62 ick wil dat ghy sonder bekommernisse zijt. Ga naar margenootl De ongetrouwde Ga naar margenoot63 bekommert hem met de dingen des Heeren, hoe hy den Heere sal behagen: | |
33Maer die getrouwt is, Ga naar margenoot64 bekommert hem met de dingen Ga naar margenoot65 der werelt, hoe hy Ga naar margenoot66 de vrouwe sal behagen. | |
34Een wijf ende een maeght zijn onderscheyden. De ongetrouwde bekommert haer met de dingen des Heeren, op dat sy heyligh zy beyde aen lichaem ende aen geest: maer die getrouwt is bekommert haer met de dingen der werelt, hoe sy den man sal behagen. | |
35Ende dit segge ick Ga naar margenoot67 tot uw’ eygen voordeel: niet op dat ick Ga naar margenoot68 eenen strick over u soude werpen, maer [om u te leyden] tot het gene wel voeght, ende bequaem is om den Heere wel aen te hangen, sonder Ga naar margenoot69 herwaerts en derwaerts getrocken te worden. | |
36Maer soo yemant Ga naar margenoot70 acht dat hy Ga naar margenoot71 ongevoeghlick handelt met sijne maget, indien sy over den jeughdigen tijt gaet, ende het Ga naar margenoot72 alsoo moet geschieden: die doe dat hy wil: hy en sondight niet: datse trouwen. | |
37Doch die vast staet in [sijn] herte, Ga naar margenoot73 geen nootsake hebbende, maer macht heeft over sijnen eygenen wille, ende dit in sijn herte besloten heeft, dat hy sijne maget Ga naar margenoot74 sal bewaren, die doet wel. | |
38Alsoo dan, die [haer] ten houwelicke uytgeeft, die doet wel: ende die[se] ten houwelicke niet uyt en geeft, Ga naar margenoot75 die doet beter. | |
39Ga naar margenootm Een wijf is door Ga naar margenoot76 de wet verbonden soo langen tijt Ga naar margenoot77 hare man leeft: maer indien hare man ontslapen is, soo is sy vry, om te trouwen dien sy wil: alleenlick Ga naar margenoot78 in den Heere. | |
40Maer sy is Ga naar margenoot79 geluckiger, indien sy alsoo blijft, na mijn gevoelen. Ende Ga naar margenoot80 ick meyne oock Ga naar margenootn den Geest Godts te hebben. |
|