40
Maer sy is 79 geluckiger, indien sy alsoo blijft, na mijn gevoelen. Ende 80 ick meyne oock n den Geest Godts te hebben.
|
-
2
- Door dit woort goet, wort hier verstaen niet dat eerlick, deughtsaem, of heiligh is: want d’Apostel betuyght dat den houwelicken staet eerlick is, Hebr. 13. vers 4. gelijck oock doorgaens de heylige Schrifture, maer voor het gene minder moeyte, bekommeringe, ende ongemack heeft, gelijck d’Apostel hier na vers 26. het selve verklaert.
-
3
- Dat is, te trouwen ofte te bekennen, gelijck dit woort alsoo oock genomen wort, Genes. 20.6.
-
4
- Hy spreeckt in het getal van vele, om daer door allerley onkuysheyt ende ontucht uyt te drucken.
-
5
- Gr. sijns selfs wijf, Dat is, eene getrouwde huysvrouwe, ende niet vele.
-
6
- Hoewel dit verstaen kan worden in het gemeyn van alle schuldige plichten tusschen man ende vrouwe, Ephes. 5. vers 22. soo wort het nochtans hier voornamelick verstaen van die plichten die het houwelick eygen zijn, gelijck uyt het volgende vers blijckt.
-
7
- Namelick, om den man in dese schuldige goetwilligheyt sonder reden haer lichaem te ontrecken, gelijck het volgende vers verklaert.
-
8
- Hy en spreeckt hier niet van ordinaris bidden, daer toe alle Christenen tot allen tijden moeten bereyt zijn, maer van extraordinarise nooden van bidden, het zy die nooden den getrouwden in het bysonder, ofte de gemeynte Christi in het gemeyn aengaen, gelijck uyt het byvoegen van vasten blijckt, het welck niet in alle gelegentheden, maer in het bidden in bysondere nooden vereyscht wort. Siet Exod. c. 19. vers 15. Ioël cap. 2. vers 16. Matth. 17. vers 21. Actor. 13.2.
-
9
- D. by dese occasie niet en verwecke tot onbehoorlicke lusten, ofte andere onkuysheyt.
-
10
- Dit en wort niet verstaen van het gene de Apostel geseght heeft op het 2 vers: alsoo den genen die de gave der onthoudinge niet en hebben, niet alleen en wort toegelaten te trouwen, maer oock bevolen, gelijck oock in het 9 vers: maer van het gene terstont te voren van het onthouden voor eenen tijt, ende dan weder by een te komen, geseght is, het welck hy wil in de vryheyt der getrouwde laten, na dat sy haer selven daer in sterck ofte swack bevinden, ende na dat haren noot ende beroep sal verdragen.
-
11
- Den Apostel verklaert, om de redenen die daer sullen verhaelt worden, dat hy liever hadde dat sy alle de gave der onthoudinge hadden. Doch evenwel dat een yegelick moet letten op de gaven die hy van Godt daer toe ontfangen heeft: de een namelick om hem te onthouden, de ander om het houwelick in eere ende matigheyt te gebruycken.
-
d
- Matth. 19.12. 1.Corinth. 12.11.
-
12
- Namelick, die haer selfs zijn, gelijck het Griecks woort mede brenght. Want van de maeghden, die onder eens anderen macht staen, sal hy hier na in ’t 25 vers beginnen te handelen.
-
13
- D. raetsaem, dienstigh, ende onbekommerlicker. Siet vers 26.
-
14
- Dat is, het is goet te trouwen om niet door de begeerten des vleeschs tot quade lusten te worden ontsteken, ende in gevaer te blijven van tot onkuysheyt te vervallen: het welck altijt quaet is.
-
15
- Namelick, als den eersten voorsteller van dit gebodt, maer als een verhaler van het gene Christus de Heere te voren uytdruckelick geboden heeft. Siet Matth. cap. 19. vers 3, etc.
-
f
- Malach. 2.14. Matth. 5.32. ende 19.9. Marc. 10.11. Luce 16.18.
-
16
- Namelick, anders dan van wegen des mans overspel. Siet Matth. cap. 5. vers 32. ende cap. 19. vers 9.
-
17
- Dat is, dat sy tot geen ander houwelick in de gemeynte en worde toegelaten, soo sy met den man niet en kan versoent worden.
-
18
- Namelick, geloovigen, die met ongeloovige getrouwt zijn.
-
19
- Namelick, als een Apostel Christi, door sijnen Geest onderricht ende gedreven.
-
20
- Namelick, door een uytgedruckt bevel, gelijck het voorgaende was, vers 10. De reden hier van schijnt te zijn, dat Christus het Euangelium alleen onder de Ioden, die in Godts verbont noch waren, ende niet onder de Heydenen, daer dit onderscheyt doemaels voorviel, heeft gepredickt, het welck hy hierom tot sijner tijt door sijne Apostelen heeft laten voorstellen ende gebieden.
-
21
- Dat is, vreemt van de Christelicke religie, gelijck de Heydenen waren.
-
22
- Namelick, als de getrouwde plegen, ende als haer betaemt.
-
23
- Gr. geheylight in het wijf, als oock daer na in den man, Namelick, ten aensien dat de geloovige zijn erfgenamen des verbonts Godts met hare kinderen, Genes. cap. 17. vers 7. Actor. cap. 2. vers 39. welck voordeel de ongeloovige parture niet en kan beletten door sijne ongeloovigheyt, om dat Godts genade in het heyligen van sulck houwelick krachtiger is, dan het ongeloove van d’andere parture om het selve te ontheyligen.
-
24
- Dat is, vreemt van Godts verbont, gelijck van de ongeloovige Heydenen ende haer zaet wort betuyght, Ephes. cap. 2. vers 12.
-
25
- Dat is, zijn in het uyterlick verbont Godts begrepen, ende hebben toegangh tot de teeckenen ende zegelen van Godts genade, soo wel als de gene die van beyde geloovige ouderen zijn geboren.
-
26
- Dat is, de geloovige verlaet, ofte van hem jaeght, ende den bandt des houwelicks hardtneckelick van sijne zijde te niete doet: gelijck doe by den Heydenen gewoonlick was, ende nu oock by den Turcken.
-
27
- Namelick, wanneer die alsoo den bandt des houwelicks van haer zijde breken, uyt haet alleen van het geloove.
-
28
- Dat is, niet gehouden van hare zijde den bandt des houwelicks verder te houden, ofte ongetrouwt te blijven, gelijck hy den getrouwden vers 11. in het gemeen hadde bevolen: van welck gebodt die oock uytgenomen worden.
-
29
- Gr. in vrede, Dat is, om in vrede ende met een geruste conscientie, het zy in het houwelick, ofte buyten het selve, te leven.
-
30
- Namelick, die geloovigh zijt, ende by den ongeloovigen man in vrede leeft.
-
31
- Namelick, door uwen vreedsamen ende Christelicken wandel Christo gewinnen sult. Siet 1.Tim. 4. vers 16. Iacob. 5.20. 1.Petr. 3.1, 2.
-
32
- D. een yegelick zy te vreden, ende schicke hem na de gaven ende het beroep dat hy van den Heere verkregen heeft, het zy in den houwelicken staet of daer buyten: het welck hy daer na oock tot andere beroepen der menschen uytstreckt, op dat door de Christenen, onder den name van de Christelicke religie de staet der politie niet en worde beroert, of de gemeynte en werde hatelick gemaeckt.
-
33
- Gelijck door de konste van chirurgie geschieden kan. siet 1.Machab. 1. vers 16. Ioseph. Antiq. lib. 12. cap. 6. Namel. als meynende dat hy Gode daer door te aengenamer soude zijn.
-
35
- D. van geene kracht tot de Godtsaligheyt. Het welck de Apostel verstaet voornamelick van de tijden des Nieuwen Testaments, wanneer de besnijdenisse geen Sacrament meer en is. Siet Galat. 5.6.
-
h
- Ephes. 4.1. Philip. 1.27. Coloss. 1.10. 1.Thess. 2.12.
-
36
- D. zy gerust ende late hem vergenoegen.
-
37
- Namelick, al of ghy Gode daerom te min soudt behagen, soo ghy maer een oprecht Christen zijt. siet 1.Cor. 12. vers 13. Galat. c. 3. vers 28.
-
38
- Namelick, door wettelicke ende behoorlicke wegen, gelijck onder de Heydenen, daer de slavernije in swangh was, verscheydene wegen waren, waer door de slaven tot hare vryheyt konden komen.
-
39
- D. tot het geloove in Christum bekeert is, noch een dienstknecht ofte slave zijnde.
-
40
- Dat is, door den Heere van de dienstbaerheyt der sonde ende des duyvels bevrijdt. Siet Ioan. cap. 8. versen 34, 35, 36.
-
41
- Namelick, na den burgerlicken ofte uytwendigen stant.
-
42
- D. sijne macht ende geboden onderworpen, gelijck een dienstknecht aen sijnen heere.
-
i
- 1.Corinth. 6.20. Hebr. 9.12. 1.Petr. 1.18.
-
43
- Gr. door prijs. Siet het laetste vers van het voorgaende Capittel.
-
44
- Namelick, om yet te doen tot dienst ofte gehoorsaemheyt van menschen, het gene soude strijden tegen de geboden ende den dienst Godts. Ofte, en laet u in geestelicke saken van geen menschen dienstbaer maken, om niet vrijelick te gebruycken het gene ons de Heere vry gestelt heeft. Siet Galat. cap. 5. vers 1. Coloss. cap. 2. vers 20.
-
45
- D. als in Godts tegenwoordigheyt: ofte, om hem in sulck beroep behoorlick te quijten.
-
46
- Of, ordinantie, Dat is, geen uytgedruckt bevel Godts ofte Christi: namelick, dat yemant soude moeten maeght blijven. Waer uyt blijckt dat de woorden Christi, Mattth. cap. 19. vers 12. die dit vatten kan, vatte het, geen gebodt maer alleen een toelatinge is.
-
48
- Namelick, in mijne leere ende bedieninge, ende derhalven oock in het gene ick hier verklare. Siet vers 40. ende 1.Corinth. cap. 4. versen 1, 2. Ofte, geloofweerdigh te zijn.
-
49
- Dat is, oorbaer ende dienstigh, gelijck versen 1, 8.
-
50
- Ofte, tegenwoordigen noot, namelick, der gemeynte Christi die nu in geduerige vervolginge, swarigheyt, ende ballinghschap is. Siet dergelijcke wijse van spreken 2.Corinth. cap. 6. vers 4. ende 1.Thessal. cap. 3. vers 7. welcke nooden beter ende lichtelicker konnen uytgestaen worden van de ongetrouwde als van de getrouwde, die met huysgesin ende kinderen belast zijn.
-
51
- Dat is, ongetrouwt. Waer by oock altijt verstaen wort de conditie hier voren in het achtste ende negende vers gestelt, gelijck oock hier na in het vijf en dertighste ende ses en dertighste vers van de gave der onthoudinge.
-
52
- Namelick, selfs niet om den aenstaenden noot, gelijck yemant sijne vorige woorden hadde konnen misduyden.
-
53
- Dat is, swarigheden, ongenoegen, ende vele sorgen.
-
54
- Dat is, na den uytwendigen mensche, ofte na het tegenwoordigh leven. Ende dit seght hy voor de gene die haer selven niet dan gemack ende vermaeck in het houwelick in en beelden.
-
55
- Dat is, ick wilde wel dat ghy van sulcke bekommernissen ende swarigheden, als het houwelick mede brenght, vry waert, gelijck hier na vers 32. ende volgens naerder wort verklaert, namelick, om den Heere te vrijer te konnen dienen.
-
56
- Gr. de tijt is te samen, ofte, ingetrocken. Dit kan verstaen worden, ofte van den tijt des levens van een yegelick mensche, alsoo de eeuwen dagelicks verswacken, ende daerom de mensche te meer op het geestelicke moet dencken, het welck eeuwighdurigh is. Ofte, van den tijt dat de werelt noch sal staen, welcke oock kort geseght wort te zijn ten aensien van den voorgaenden tijt, ende daerom de laetste ure genaemt wort, op dat wy ons te sorghvuldiger souden bereyden om Christum onsen Rechter haest uyt den hemel te verwachten. Siet 1.Petr. 4. vers 7. 2.Petr. 3.8. Andere lesen, De tijt is kort: soo is overigh dat oock die wijven hebben, etc.
-
57
- Dit en seght Paulus niet om het gebruyck des houwelicks den getrouwden te verbieden: want sulcks soude strijden met het gene te voren versen 3, 4, 5. geseght is: maer om haer tot mate ende achterdencken in dat gebruyck te vermanen, op dat de geestelicke plichten der selve daer door niet en worden verhindert, gelijck oock in het gene volght.
-
58
- Dat is, die in droefheyt zijn, voornamelick over de ongevallen die het houwelick mede brenght, door het afsterven van man, vrouwe, kinderen, ofte dergelijcke swarigheden ende tegenspoeden die in het houwelick voorvallen.
-
59
- Namelick, over de oorsaken die den houwelicken staet oock somwijlen hier toe geeft, in het krijgen van kinderen, uythouwelicken, of andre gemacken ende vermakingen.
-
60
- D. haer herte daer op niet stellende, alsoo dat sy door het gebruyck der selve van ’t voornaemste goet souden afgekeert worden. Siet Matth. 6.19, 33. gelijck oock de volgende woorden verklaren.
-
k
- Iesa. 40.6. Iacob. 1.10. ende 4.14. 1.Petr. 1.24. 1.Ioan. 2.17.
-
61
- D. de dingen die de werelt als een groot goet ende geluck achtet, maer die niet anders dan een schijn daer van en zijn, gelijck eenige vertooningen in de schouwspelen plegen, waer van ’t Griecks woort schema genomen is. siet Eccles. 1. vers 2. 1.Ioan. 2. versen 16, 17.
-
62
- D. ick soude wel willen, of wenschen.
-
63
- D. behoort hem te bekommeren: ende kan dat vrijelicker doen, om dat hy door de sorge des huyshoudens niet en wort verhindert.
-
64
- Dat is, pleeght sulcks ordinaerlick te doen, ende is van wegen de sorge des huyshoudens, ende om sijne parture te behagen, meer daer aen gebonden.
-
65
- Het woordt werelt en wort hier niet genomen voor de wereltsche begeerlickheden, die ongeoorloft zijn ende alom in Godts woort verboden, maer voor sulcke dingen waer door het huysgesin in dese werelt wort onderhouden, als spijse, dranck, kleedinge, wooninge, neeringe, ende dergelijcke, die in haer selven niet en zijn ongeoorloft, 1.Timoth. cap. 3. vers 4. ende 5.8. maer evenwel den mensche bekommeren om op het geestelicke niet altijt soo ernstelick ende geduerighlick te dencken, ende waer in de ongetrouwde min verhinderinge hebben als de getrouwde, wanneer de gaven ende beroep sulcks toelaet. Siet een exempel hier van in Maria ende Martha, Luce 10.39.
-
66
- Niet om yet te doen tegen Godts wille. Want alsoo en mogen wy geen menschen behagen, Luce cap. 14. vers 26. Galat. cap. 1. vers 10. maer om in liefde ende vrede met haer te leven, Ephes. cap. 5. vers 25. het welck oock alsoo moet verstaen worden van de bekommeringe der vrouwe tegen den man in het volgende vers.
-
67
- Dat is, gemack ende oorbaer. Ende alsoo verklaert hy in dit vers het gene hy te voren goet ofte niet goet genaemt heeft.
-
68
- Namelick, om u tot het ongetrouwt leven precijselick te verbinden.
-
69
- Ofte, onaftreckelick, namelick, met de sorgen ende bekommernissen deser werelt.
-
70
- Dat is, uyt alle teeckenen die hy daer van speurt, gewaer wort ofte oordeelt. Hy spreeckt hier eygentlick van ouders ofte vooghden, daer de maeghden onder staen.
-
71
- Dat is, niet wel betamelick, ofte wel bedachtelick, soo hy sijne maeght tegen hare nature ofte genegentheyt soude beletten te trouwen: ofte oock wel tegen den eysch van de gelegentheyt sijner familie.
-
72
- Namelick, om meerder swarigheden, soo ten aensien van haer als van sijne familie, voor te komen.
-
73
- Namelick, ofte voor hemselven tot behoudenisse van sijne familie ende andere gelegentheden, die de ouders dickwils nootsaken hare kinderen uyt te houwelicken: ofte van wegen de broosheyt der kinderen, waer van in het voorgaende vers is gesproken.
-
75
- D. die doet dat dienstigh ofte oorbaerder is tot de ruste van sijne maget, gelijck versen 1, 8, 26. ende gelijck verklaert wort versen 35, 40.
-
76
- Namelick, des houwelicks. Siet Rom. 7. vers 2.
-
77
- Namelick, ’t en zy uyt oorsake van overspel, Matth. cap. 19. vers 9. ofte van het scheyden der ongeloovige parture, hier voren vers 15.
-
78
- Dat is, alleenlick dat sulcks geschiede in de vreese des Heeren: waer toe oock sonderlinge dient, dat sy nu vry zijnde geen jock aen en trecke met de ongeloovige, 2.Cor. cap. 6. vers 14.
-
79
- Namelick, soo ten aensien van de bekommeringen, die het houwelick mede brenght, als van de vryheyt die sy heeft om den Heere onbekommerlicker te dienen, gelijck hier voren van den Apostel is verklaert. Doch moet dit oock altijt verstaen worden met de vorige conditien, soo sy de gave der onthoudinge heeft, ende haer beroep sulcks toelaet, gelijck hy dit bepaelt heeft, versen 7, 17.
-
80
- Dit en seght den Apostel niet als of hy daer aen twijfelde, maer om beleefdelick van hemselven te spreken, tegen den valschen waen, die sommige onder haer van haer selven hadden. siet hier voren vers 25.
|