Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 D’Apostel gesproken hebbende van de verwerpinge der Ioden, ende van de beroepinge der Heydenen, leert voorder dat dese verwerpinge niet algemeyn en is over alle de Ioden, ’t welck hy bewijst met sijn eygen exempel. 2 als oock uyt de onveranderlickheyt der verkiesinge Godts: ende met het exempel der tijden van Elias. 5 Doch dat de gene die uyt haer behouden worden, niet uyt hare wercken, maer uyt genade behouden worden. 7 ende dat de andere door hare hartneckigheyt verloren gaen. 8 ’t welck hy uyt de Schrifture bewijst. 11 Daer na vermaent hy de Heydenen, datse haer niet en moeten verheffen tegen de Ioden, alsoo hare verwerpinge een occasie is geweest van der Heydenen beroepinge, door welcke de Ioden oock sullen opgeweckt worden om na haer exempel mede te gelooven: dewijle sy tot het verbont behooren, 17 ende de Heydenen, eerse beroepen wierden, daer van vreemt waren: maer uyt enckele genade zijn beroepen. 19 derhalven dat de Heydenen wel moeten toesien, dat sy oock om hare ongehoorsaemheyt niet verworpen en worden. 25 Ten selven eynde openbaert hy eene verborgentheyt, dat na der Heydenen bekeeringe, de Ioden oock sullen bekeert worden. 26 het welck hy bevestight uyt de Schrifture. 28 ende om dat Godt haer om der vaderen wille noch lief heeft. 30 Soo dat deselve Godt die de Heydenen genade gedaen heeft, het selve oock aen de Ioden sal willen doen. 33 Eyndelick besluyt hy met eene verwonderinge over de groote wijsheyt Godts in het bestieren van der menschen saligheyt. 36 Welcker begin, voortgangh, ende eynde hem alleeen toegeschreven wort. | |
1Ga naar margenoot1 ICk segge dan, Ga naar margenoota Heeft Godt Ga naar margenoot2 sijn volck Ga naar margenoot3 verstooten? Dat zy verre: Ga naar margenootb want ick ben oock Ga naar margenoot4 een Israëlijt, Ga naar margenoot5 uyt den zade Abrahams, van de stamme Ga naar margenoot6 Benjamin. | |
2Godt en heeft Ga naar margenoot7 sijn volck niet Ga naar margenoot8 verstooten, het welck hy te voren Ga naar margenoot9 gekent heeft. Of Ga naar margenoot10 en weet ghy niet wat de Schrift seght | |
[Folio 81r]
| |
Ga naar margenoot11 van Elia? Hoe hy Godt Ga naar margenoot12 aenspreeckt Ga naar margenoot13 tegen Israël, seggende, | |
3Ga naar margenootc Heere, sy hebben uwe Propheten gedoot, ende Ga naar margenoot14 uwe altaren Ga naar margenoot15 omgeworpen: ende ick ben alleen over gebleven, ende sy Ga naar margenoot16 soecken mijne ziele. | |
4Maer wat seght tot hem Ga naar margenoot17 de Goddelicke antwoorde? Ga naar margenootd Ick hebbe my selven [noch] Ga naar margenoot18 seven duysent Ga naar margenoot19 mannen Ga naar margenoot20 over gelaten, die Ga naar margenoot21 de knije voor het [beelt] Ga naar margenoot22 Baal niet gebogen en hebben. | |
5Ga naar margenoote Alsoo is’er dan oock Ga naar margenoot23 in desen tegenwoordigen tijt Ga naar margenoot24 een overblijfsel geworden Ga naar margenoot25 na de verkiesinge der genade. | |
6Ga naar margenootf Ende indien het Ga naar margenoot26 door genade is, Ga naar margenoot27 soo en is het niet meer Ga naar margenoot28 uyt de wercken: Ga naar margenoot29 andersins en is de genade Ga naar margenoot30 geen genade meer. Ende indien het is uyt de wercken, soo en is’t Ga naar margenoot31 geen genade meer: andersins en is het werck Ga naar margenoot32 geen werck meer. | |
7Ga naar margenoot33 Wat dan? Ga naar margenootg Ga naar margenoot34 Het gene Ga naar margenoot35 Israël Ga naar margenoot36 soeckt, dat en heeft het niet verkregen: maer Ga naar margenoot37 de uytverkorene hebben het verkregen, ende Ga naar margenoot38 de andere zijn Ga naar margenoot39 verhardt geworden, | |
8(Gelijck geschreven is, Ga naar margenooth Godt heeft haer gegeven eenen Ga naar margenoot40 geest Ga naar margenoot41 des diepen slaeps: Ga naar margenooti Ga naar margenoot42 oogen om niet te sien, ende ooren om niet te hooren) Ga naar margenoot43 tot op den huydigen dagh. | |
9Ende Ga naar margenoot44 David seght, Ga naar margenootk Hare Ga naar margenoot45 tafel worde Ga naar margenoot46 tot eenen strick, ende tot een valle, ende tot eenen aenstoot, ende Ga naar margenoot47 tot een vergeldinge voor haer. | |
10Dat hare oogen verduystert worden, om niet te sien: ende Ga naar margenoot48 verkromt haren rugge alle tijt. | |
11Ga naar margenoot49 Soo segge ick dan, hebben sy gestruyckelt op dat sy Ga naar margenoot50 vallen souden? Dat zy verre: maer door haren Ga naar margenoot51 val [is] Ga naar margenoot52 de saligheyt den Heydenen [geworden,] Ga naar margenoot53 om haer Ga naar margenoot54 tot jaloersheyt te verwecken. | |
12Ende indien Ga naar margenoot55 haren val Ga naar margenoot56 de rijck-[kolom]dom is Ga naar margenoot57 der werelt, ende Ga naar margenoot58 hare verminderinge de rijckdom der Heydenen, hoe veel te meer Ga naar margenoot59 hare volheyt? | |
13Ga naar margenoot60 Want ick spreke tot u Heydenen, Ga naar margenootl Ga naar margenoot61 voor soo veel ick Ga naar margenoot62 der Heydenen Apostel ben, ick make Ga naar margenoot63 mijne bedieninge Ga naar margenoot64 heerlick: | |
14Of ick eenighsins Ga naar margenoot65 mijn vleesch tot Ga naar margenoot66 jaloersheyt verwecken, ende Ga naar margenoot67 eenige Ga naar margenoot68 uyt haer Ga naar margenoot69 behouden mochte. | |
15Want indien Ga naar margenoot70 hare Ga naar margenoot71 verwerpinge Ga naar margenoot72 de versoeninge is Ga naar margenoot73 der werelt, wat sal Ga naar margenoot74 de aenneminge wesen, anders dan Ga naar margenoot75 het leven uyt den dooden? | |
16Ende indien Ga naar margenoot76 de eerstelingen Ga naar margenoot77 heyligh zijn, soo is oock Ga naar margenoot78 het deegh [heyligh:] ende indien Ga naar margenoot79 de wortel heyligh is, soo zijn oock Ga naar margenoot80 de tacken [heyligh.] | |
17Ende soo Ga naar margenoot81 eenige der tacken Ga naar margenoot82 afgebroken zijn, ende Ga naar margenoot83 ghy Ga naar margenoot84 een wilde olijfboom zijnde Ga naar margenoot85 in der selver [plaetse] Ga naar margenoot86 zijt inge-entet, ende Ga naar margenoot87 des wortels, ende der vettigheyt Ga naar margenootm Ga naar margenoot88 des olijfbooms mede deelachtigh zijt geworden, | |
18Soo en roemt niet tegen Ga naar margenoot89 de tacken. Ende indien ghy daer tegen roemt, Ga naar margenoot90 ghy en draeght de wortel niet, maer de wortel u. | |
19Ga naar margenoot91 Ghy sult dan seggen, De tacken zijn afgebroken, op dat ick soude inge-entet worden. | |
20Ga naar margenoot92 ’t Is wel: Ga naar margenoot93 sy zijn door ongeloove afgebroken, ende Ga naar margenoot94 ghy staet door het geloove. Ga naar margenoot95 Zijt niet hoogh gevoelende, maer Ga naar margenoot96 vreest. | |
21Want is het dat Godt Ga naar margenoot97 de natuerlicke tacken niet Ga naar margenoot98 gespaert en heeft, [siet toe] dat hy oock mogelick Ga naar margenoot99 u niet en spare. | |
[Folio 81v]
| |
ende Ga naar margenoot2 de strengigheyt Godts: de strengigheyt wel Ga naar margenoot3 over de gene die gevallen zijn, maer de goedertierenheyt, Ga naar margenoot4 over u, Ga naar margenoot5 indien ghy in de goedertierenheyt blijft: andersins sult oock Ga naar margenoot6 ghy Ga naar margenoot7 afgehouwen worden. | |
23Ga naar margenootn Maer oock Ga naar margenoot8 sy, indiense in het ongeloove niet en blijven, sullen Ga naar margenoot9 inge-entet worden: want Godt is machtigh deselve Ga naar margenoot10 weder in te enten. | |
24Want indien Ga naar margenoot11 ghy Ga naar margenoot12 afgehouwen zijt uyt den olijfboom Ga naar margenoot13 die van nature wildt was, ende Ga naar margenoot14 tegen nature in den goeden olijfboom inge-entet: hoe veel te meer sullen Ga naar margenoot15 dese die natuerlicke [tacken] zijn, in Ga naar margenoot16 haren eygen olijfboom ge-entet worden? | |
25Want ick en wil niet, broeders, dat u Ga naar margenoot17 dese verborgentheyt onbekent zy, (op dat ghy niet Ga naar margenoot18 wijs en zijt by u selven) dat Ga naar margenoot19 de verhardinge Ga naar margenoot20 voor een deel over Ga naar margenoot21 Israël gekomen is, Ga naar margenooto tot dat Ga naar margenoot22 de volheyt der Heydenen sal Ga naar margenoot23 ingegaen zijn. | |
26Ende Ga naar margenoot24 alsoo sal Ga naar margenoot25 geheel Israël Ga naar margenoot26 saligh worden: Ga naar margenootp gelijck geschreven is, Ga naar margenoot27 De Verlosser sal uyt Sion komen ende sal Ga naar margenoot28 de godtloosheden afwenden Ga naar margenoot29 van Iacob, | |
28Ga naar margenoot31 Soo zijn sy wel Ga naar margenoot32 vyanden Ga naar margenoot33 aengaende het Euangelium, Ga naar margenoot34 om uwent wille: maer Ga naar margenoot35 aengaende de verkiesinge zijn sy Ga naar margenoot36 beminde Ga naar margenoot37 om der vaderen wille: | |
30Want gelijckerwijs oock Ga naar margenoot39 ghylieden Ga naar margenoot40 eertijts Gode Ga naar margenoot41 ongehoorsaem geweest zijt, maer nu Ga naar margenoot42 barmhertigheyt verkregen hebt Ga naar margenoot43 door deser ongehoorsaemheyt: | |
31Alsoo zijn oock dese Ga naar margenoot44 nu ongehoorsaem geweest, op dat oock sy Ga naar margenoot45 door uwe barmhertigheyt souden Ga naar margenoot46 barmhertigheyt verkrijgen. [kolom] | |
32Ga naar margenootq Want Godt heeftse Ga naar margenoot47 alle onder de ongehoorsaemheyt Ga naar margenoot48 besloten, op dat hyse Ga naar margenoot49 alle soude barmhertigh zijn. | |
33Ga naar margenoot50 O diepte des rijckdoms beyde der wijsheyt ende der kennisse Ga naar margenoot51 Godts! Ga naar margenootr Hoe ondoorsoeckelick zijn Ga naar margenoot52 sijne oordeelen, ende onnaspeurlick Ga naar margenoot53 sijne wegen! | |
34Ga naar margenoots Want wie heeft Ga naar margenoot54 den sin des Heeren gekent? Of wie is sijne Ga naar margenoot55 raetsman geweest? | |
35Ga naar margenoott Of wie heeft hem Ga naar margenoot56 eerst gegeven, ende het sal hem weder Ga naar margenoot57 vergolden worden? | |
36Ga naar margenootv Want Ga naar margenoot58 uyt hem, ende Ga naar margenoot59 door hem, ende Ga naar margenoot60 tot hem zijn Ga naar margenoot61 alle dingen. Hem [zy] de heerlickheyt in der eeuwighheyt. Ga naar margenoot62 Amen. |
|