Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Den Apostel gaet voort ende bewijst dat de mensche door het geloove gerechtveerdight wort, met het exempel Abrahams. 6 ende met het exempel ende getuygenisse Davids. 9 ende verklaert uyt de omstandigheyt des tijts, op welcke Abraham het teecken der besnijdenisse heeft ontfangen, dat niet alleen den Ioden, maer oock den Heydenen de gerechtigheyt wort toegereeckent door het geloove. 13 Hy bewijst oock het selve uyt den oorspronck ende vastigheyt der beloften aen Abraham gedaen, dat hy erfgenaem soude zijn der werelt. 17 Beschrijft daer na de kracht ende eygenschappen van ’t geloove Abrahams. 22 ende betuyght dat hem door dit geloove de gerechtigheyt is toegereeckent. 23 ende dat deselve oock na sijn exempel den genen sal toegereeckent worden, die in Godt door Christum sullen gelooven. | |
1WAt sullen wy dan seggen, Ga naar margenoota dat Abraham onse vader Ga naar margenoot1 verkregen heeft Ga naar margenoot2 na den vleesche? | |
2Want indien Abraham uyt de wercken gerechtveerdight is, soo heeft hy Ga naar margenoot3 roem, Ga naar margenoot4 maer niet by Godt. | |
3Want wat seght de Schrift? Ga naar margenootb Ende [kolom] Abraham Ga naar margenoot5 geloofde Godt, ende Ga naar margenoot6 het is hem gereeckent tot rechtveerdigheyt. | |
4Nu den genen Ga naar margenoot7 die werckt en wort de loon niet toegereeckent na genade, maer Ga naar margenoot8 na schult. | |
5Doch den genen Ga naar margenoot9 die niet en werckt, maer Ga naar margenoot10 gelooft in hem, die Ga naar margenoot11 den godtloosen rechtveerdight, wort Ga naar margenoot12 sijn geloove Ga naar margenoot13 gereeckent tot rechtveerdigheyt. | |
6Gelijck oock David Ga naar margenoot14 den mensche saligh spreeckt, welcken Godt de rechtveerdigheyt toereeckent sonder wercken: | |
7Ga naar margenoot15 [Seggende,] Ga naar margenootc Saligh zijnse welcker ongerechtigheden vergeven zijn, ende welcker sonden bedeckt zijn: | |
8Saligh is de man, welcken de Heere de sonden niet toe en reeckent. | |
9Dese Ga naar margenoot16 salighsprekinge dan, is die [alleen] over de besnijdenisse, ofte oock over de voorhuydt? Want wy seggen dat Abraham het geloove gereeckent is tot rechtveerdigheyt. | |
10Hoe is ’t [hem] dan toe gereeckent? Ga naar margenoot17 als hy in de besnijdenisse was, of Ga naar margenoot18 in de voorhuydt? Niet in de besnijdenisse, maer in de voorhuydt. | |
11Ga naar margenootd Ende hy heeft Ga naar margenoot19 het teecken der besnijdenisse ontfangen [tot] eenen zegel der rechtveerdigheyt des geloofs, die [hem] in de voorhuydt [was toegereeckent:] op dat hy soude zijn Ga naar margenoot20 een vader van alle die gelooven in de voorhuydt zijnde, ten eynde oock haer de rechtveerdigheyt toegereeckent werde: | |
12Ende een vader der besnijdenisse, den genen [namelick] die niet alleen uyt de besnijdenisse zijn, maer die oock wandelen in de voetstappen des geloofs onses vaders Abrahams, het welck in de voorhuydt was. | |
13Want de belofte [en is] niet Ga naar margenoot21 door de wet aen Abraham, of sijnen zade [geschiet,] namelijck dat hy Ga naar margenoot22 een erfgenaem der werelt soude zijn, maer door de rechtveerdigheyt des geloofs. | |
[Folio 76v]
| |
wet zijn Ga naar margenoot24 erfgenamen zijn, soo is het geloove Ga naar margenoot25 ydel geworden, ende de beloftenisse Ga naar margenoot26 te niete gedaen. | |
15Want de wet Ga naar margenoot27 werckt toorn. Ga naar margenootf Want waer Ga naar margenoot28 geen wet en is, [daer] en is oock Ga naar margenoot29 geen overtredinge. | |
16Daerom Ga naar margenoot30 is’se Ga naar margenoot31 uyt den geloove, op datse zy Ga naar margenoot32 na genade: ten eynde de belofte Ga naar margenoot33 vast zy alle den zade, niet alleen dat Ga naar margenoot34 uyt de wet is, maer oock dat Ga naar margenoot35 uyt den geloove Abrahams is, Ga naar margenootg welcke is een vader Ga naar margenoot36 van ons allen, | |
17(Gelijck geschreven staet, Ga naar margenooth Ick hebbe u tot Ga naar margenoot37 een vader van vele volcken gestelt.) Ga naar margenoot38 voor hem aen welcken hy gelooft heeft, [namelick] Godt Ga naar margenoot39 die de doode levendigh maeckt, ende Ga naar margenoot40 roept de dingen die niet en zijn als ofse waren. | |
18Ga naar margenoot41 Welcke Ga naar margenoot42 tegen hope Ga naar margenoot43 op hope Ga naar margenoot44 gelooft heeft, dat hy soude worden een vader van vele volcken: volgens het gene geseght was, Ga naar margenooti Ga naar margenoot45 Alsoo sal uw’ zaet wesen. | |
19Ende niet verswackt zijnde in het geloove, en heeft hy sijn eygen lichaem Ga naar margenoot46 niet aengemerckt, dat alreede verstorven was, soo hy ontrent hondert jaren oudt was, [noch] oock Ga naar margenoot47 dat de moeder in Sara verstorven was. | |
20Ga naar margenootk Ende hy en heeft Ga naar margenoot48 aen de beloftenisse Godts niet getwijffelt door ongeloove: maer is gesterckt geweest in ’t geloove, Ga naar margenoot49 gevende Godt de eere: | |
21Ga naar margenootl Ende ten vollen versekert zijnde dat het gene belooft was, hy oock Ga naar margenoot50 machtigh was te doen. | |
22Daerom is het hem oock tot rechtveerdigheyt gereeckent. | |
23Ga naar margenootm Ga naar margenoot51 Nu en is het niet alleen om sijnent wille geschreven, dat het hem toegereeckent is: | |
24Maer oock om onsent wille, welcken het sal toegereeckent worden, [namelick] den genen Ga naar margenoot52 die gelooven in hem die Iesum onsen Heere uyt de dooden opgeweckt heeft. | |
25Welcke Ga naar margenoot53 overgelevert is Ga naar margenoot54 om onse sonden, ende opgeweckt Ga naar margenoot55 om onse rechtveerdighmakinge. [kolom] |
|