31
Doen wy dan de wet te niete door het geloove? Dat zy verre: maer Ga naar margenoot63 wy bevestigen de wet.
|
-
margenoot1
- Ofte, de uytnemenheyt, Nam. boven de Heydenen, indien het uytwendigh Iodendom ende besnijdenisse voor Godt niet en gelt tot rechtveerdigheyt, gelijck in de vijf laetste verssen in ’t voorgaende Capittel geleert is.
-
margenoot2
- D. ’t voornaemste, dat het fondament is van alle andere voordeelen, die de Apostel breeder verhaelt, Rom. 9. versen 4, 5. Ephes. 2. versen 11, 12.
-
margenoot3
- Dat is, de instrumenten sijns verbonts, begrepen in de schriften Mosis ende der Propheten, Psalm 147.19, 20. Actor. 7.38.
-
margenoot4
- D. een groot deel der selve, Nam. die door haer eygen ongeloove, de voordeelen haer van Godt verleent, krachteloos maken. siet Hebr. 3.versen 16, 17, 18. Hose. cap. 8. vers 12.
-
margenootb
- Numer. 23.19. Rom. 9.6. 2.Timoth. 2.13.
-
margenoot5
- Dat is, der selver, ofte sulcker ongeloovigheyt.
-
margenoot6
- Dat is, de trouwe ende waerheyt Godts, die onder dat volck, niet tegenstaende de ondanckbaerheyt van vele, altijt de sijne heeft willen behouden, ende noch behoudt, op welcke de beloften Godts insonderheyt sien, ende hare krachten hebben, Rom. cap. 9. versen 8, 27. ende cap. 11. vers 1, etc.
-
margenoot7
- Namelick, in het onderhouden van sijn verbont ende volbrengen van sijne beloften, al is ’t dat de menschen der selver onweerdigh zijn.
-
margenoot8
- Dat is, voor rechtveerdigh ende trouw erkent.
-
margenoot9
- Dat is, in uwe oordeelen suyver ende sonder blame bevonden wort. David breeckt uyt in dese bekentenisse, uyt aenmerckinge van sijne sonde tegen Godt begaen, ende van de belofte der vergevinge hem van Nathan verkondight.
-
margenoot10
- Ofte, geoordeelt wort: want het Griecks woort kan beyde dese oversettingen verdragen: maer de Hebreeusche text vereyscht het eerste, het welck oock best over een komt met Pauli voornemen, welck is te bewijsen, dat Godt altijt suyver ende rechtveerdigh blijft, ofte overwint, wanneer hy oordeelt, dat is, de sonden der menschen in de kinderen der ongehoorsaemheyt na verdiensten straft, ofte wanneer hy na sijne beloften, sich ontfermt over de sonden van sijne kinderen, ’t welck oock door Godts oordeel, doch in sijne barmhertigheyt, geschiet, Matth. cap. 12. versen 18, 20. ende wort de waerheyt Godts in het houden van sijne beloften, oock in de Schrifture gerechtigheyt Godts genaemt, Psalm 143.11. ende 1.Ioan. 1.9.
-
margenoot12
- Ofte, recommandeert, Dat is, prijselick ende blijckelick maeckt, Rom. 5.8.
-
margenoot13
- Dat is, straffe, eygentlick genoemt over sommige, ofte oock vaderlicke kastijdingen over de sijne, Psalm 6. vers 2.
-
margenoot14
- Dat is, na menschelicke bedenckinge, ofte oordeel, het welck meynen soude dat Godt niet en behoorde te straffen het gene sijn eere voordert.
-
margenoot15
- Gr. het en geschiede niet, Namelick, dat Godt, al doet hy sulcks, daerom soude onrechtveerdigh zijn, dewijle hy een Rechter is der geheele werelt, die alles altijt wijselick ende rechtveerdelick doet, al en konnen de menschen dat niet altijt begrijpen. Siet Genes. 18.25. Malach. 2.17.
-
margenoot16
- Dat is, trouwloosheyt, ongehoorsaemheyt: ende wort hier gestelt tegen de waerheyt, ofte getrouwigheyt Godts in ’t houden van sijne beloften.
-
margenoot19
- D. gelijck sulcke gevolgen uyt het gene wy van Godts genade ende rechtveerdigheyt leeren, ons lasterlick na geduydt worden.
-
margenoot20
- Nam. verkeerde menschen, die onse leere verdraeijen.
-
margenoot21
- In dese woorden is een korte wederlegginge van ’t gene hier voren versen 7, 8. tegen de leere Pauli is ingevoert, namelick, dat het soo verre van daer is, dat hy sulcke gevolgen soude toestaen, dat hy selfs de gene die dat seggen Godts oordeel dreyght.
-
margenoot23
- D. van ons selven beter, rechtveerdiger, Namelick, dan de Heydenen.
-
margenoot25
- D. met vaste redenen bewesen, ofte overtuyght. Het Griecks woort beteeckent dickmael yemant in rechte beschuldigen ende met goet bewijs overtuygen.
-
margenoot26
- Uyt alle dese plaetsen bewijst den Apostel dat niet alleen de Heydenen maer oock de Ioden in haer selven onrechtveerdigh zijn voor Godt.
-
margenoot29
- D. onbequaem om goet te doen, gelijck verrotte en stinckende dingen die men wech worpt.
-
margenoot30
- Namelick, daer niet dan vuyligheyt in en is, ende niet dan stanck uyt komt.
-
margenoot34
- N. om selve in ruste te leven, ende andere in ruste te laten.
-
margenoot35
- Namelick, die de gront ende fonteyne is van alle andere deughden: waer mede de Apostel besluyt, niet dat alle dese ondeughden in alle natuerlicke menschen even krachtelick altijt uytbreken, maer om dat de quade fonteyne van dese alle in haer is, ende dat altijt eenige van dien in haer leven openbaer zijn.
-
margenoot36
- Dese reden doet den Apostel daer by om te toonen dat hy dit ten rechten op de Ioden duydt, dewijle Godt in sijn woort door sijne Propheten tot de Ioden spreeckt.
-
margenoot37
- D. der verdoemenisse, ofte des rechtveerdigen oordeels Godts schuldigh.
-
margenoot38
- Hier besluyt Paulus uyt het geheel voorgaende bewijs van het 17 vers des eersten Capittels tot hier toe, dat de mensche door sijne wercken niet en kan gerechtveerdight worden voor Godt.
-
margenoot39
- D. geen levendigh mensche, Psalm 143.2. Gal. 2.16.
-
margenoot40
- Het welck niet en beteeckent rechtveerdigheyt of heyligheyt in storten: want het en soude geenen sin hier hebben, geen vleesch en kan de rechtveerdigheyt ingestortet worden voor Godt: maer het beteeckent voor Godts oordeel van de verdoemenisse vry gesproken, ende voor rechtveerdigh gehouden worden. Siet Iob 9.2, 3. Psalm 143. vers 2. Rom. 8.33, 34. Galat. 2. versen 16, 17, etc.
-
margenoot41
- Namelick, wanneer de wet den mensche voorstelt wat Godt gebiedt ende verbiedt: ende de conscientie des menschen hem overtuyght dat hy daer tegen met gedachten, lusten, woorden, ende wercken heeft misdaen, Rom. 7.7. Galat. 3. versen 19, 22.
-
margenoot42
- Dat is, die voor Godt geldt, ende die Godt schenckt.
-
margenoot43
- D. niet door de wet, die volkomene gehoorsaemheyt van den mensche selve eyscht, maer door het Euangelium, dat ons op Christi gehoorsaemheyt wijst, Rom. 1.16, 17.
-
margenoot44
- D. van de schriften Mosis, die van de rechtveerdigheyt Godts door Christum getuygen, gelijck oock de Propheten. Siet Ioan. 5.46. Actor. 15. vers 11. ende 26, 22, etc.
-
margenoot45
- Namelick, tusschen Ioden ende Griecken, als’se maer gelooven.
-
margenoot46
- Gr. Hysterountai, het welck beteeckent eygentlick in het verkrijgen van eenige saken, insonderheyt in het loopen na den prijs, verachteren, ofte te kort komen, ende derhalven dien moeten derven: gelijck alle menschen te kort komen, die door hare wercken de heerlickheyt Godts, dat is, het eeuwige leven soecken te verkrijgen.
-
margenoot47
- Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs, die ons in den Euangelio geopenbaert is. De opperste oorsake dan is de onverdiende genade Godts, de bewegende ende verdienende oorsake is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel, waer door ons die wort toegereeckent, is het geloove in den bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt, ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is, dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten, ende dat deselve geopenbaert is, niet alleen voor de Ioden, maer oock voor de Heydenen.
-
margenoot48
- Gr. te geefs, Dat is, door enckele gifte, sonder eenige verdienste.
-
margenoot49
- Gr. apolytrosis, het welck hoewel het somwijlen wat breeder genomen wort voor allerley verlossinge, so beteeckent het nochtans eygentlick eene verlossinge die geschiet door opbrenginge ofte betalinge van rantsoen, gelijck Christus selve spreeckt Matth. 20. vers 28. Siet oock 1.Corint. 7. vers 23. 1.Petr. 1.18.
-
margenootr
- 2.Corinth. 5.19. Coloss. 1.20. Hebr. 4.16. 1.Ioan. 4.10.
-
margenoot50
- Namel. eerst in sijnen eeuwigen raet, ende daer na door uytvoeringe van dien in de volheyt des tijts, ende eyndelick door de predicatie des Euangeliums, 2.Tim. 1.9, 10, 11. 1.Petr. 1. 20, 21, 22.
-
margenoot51
- Gr. hilasterion, Dat is, om te zijn een versoener, namelick der sondaren. De Apostel siet hier op den genadenstoel ofte het versoendecksel van suyver gout gemaeckt, dat de Arke des verbonts, daer de tafelen der wet in lagen, bedeckte: het welck oock hilasterion genaemt wort, Hebr. 9.5. ende was een voorbeelt, dat Christus door sijne suyverheyt ende gehoorsaemheyt onse overtredingen tegen de wet voor Godts aenschijn soude bedecken, ende ons met Godt versoenen.
-
margenoot52
- Dat is, in, ofte door sijn bloedigh lijden ende sterven. Dese woorden konnen gevoeght worden ofte by het woort versoeninge, dat Christus ons door sijn bloet met Godt versoent heeft: ofte met het woort geloove, om dat het geloove, waer door wy gerechtveerdight worden, voornamelick siet op de gehoorsaemheyt Christi tot den doot des kruyces toe: ende daer op steunt ende vertrouwt: het welck met het ooghmerck des Apostels schijnt best over een te komen. Siet oock 2.Corinth. cap. 5. versen 19, 20, 21. Galat. cap. 2. vers 20.
-
margenoot53
- Dat is, om te betoonen sijne trouwe ende waerheyt in het houden van sijne beloften, Luce cap. 1. versen 69, 70. ofte oock om te bewijsen dat hy rechtveerdigh is, dewijle hy selfs in Christo de sonden straft: welcke hy in het Oude Testament vergeven heeft om dese versoeninge die geschieden soude, ende in den Nieuwen dagelicks vergeeft den geloovigen om deselve voldoeninge die nu geschiet is: het welck de volgende woorden schijnen mede te brengen.
-
margenoot54
- Namelick, onder het Oude Testament, die Godt in Christo eerst in de volheyt des tijts gestraft heeft, tot dien tijt deselve over siende, Hebr. cap. 9. vers 15. Ofte die de menschen gedaen hebben eer sy door den geloove gerechtveerdight worden. Hoewel oock de sonden, die na de bekeeringe gedaen worden, niet anders en worden vergeven dan om de voldoeninge Christi, Philip. cap. 3. vers 9. Hebr. cap. 10. vers 14. 1.Ioan. cap. 1. vers 7. ende cap. 2. vers 2.
-
margenoot55
- Gr. in. Dese woorden worden van sommige gevoeght met het volgende vers: doch hangen beter aen het voorgaende.
-
margenoot56
- Siet de verklaringe van het voorgaende vers.
-
margenoot57
- Namelick, daer eenigh mensche in sijne rechtveerdighmakinge voor Godt soude mogen van roemen.
-
margenoot58
- Dat is, het voorschrift, ofte de leere des geloofs, die hy door een Hebreeusche wijse van spreken by gelijckenisse eene wet noemt, gelijck Iesa. cap. 2. vers 3.
-
margenoott
- Actor. cap. 13. vers 38. Rom. 8.3. Galat. 2.16. Hebr. cap. 7. vers 25.
-
margenoot59
- Namelick, die niet alleen voor de bekeeringe geschieden, maer oock na de bekeeringe, gelijck van de Apostel in het navolgende Capittel met het exempel Abrahams ende Davids klaerlick sal bewesen worden.
-
margenoot60
- Namelick, nu in den Nieuwen Testamente, wanneer het onderscheyt tusschen Ioden ende Heydenen is wech genomen, Ephes. cap. 2. versen 16, 17, 18.
-
margenoot63
- Namelick, om dat de leere des Euangeliums verklaert, dat Christus de wet voor ons heeft volbracht, tot onser rechtveerdighmakinge: ende dat hy de gene die gerechtveerdight worden oock door sijnen Geest alsoo vernieuwt, dat sy na alle geboden Godts haer leven soecken te richten, Rom. cap. 8. versen 1, 2, 3. Niet om daer door voor Godt gerechtveerdight te worden, maer om Godt voor dese sijne weldaet behoorlicke danckbaerheyt te bewijsen, sijnen naesten te stichten, ende van sijn selfs rechtveerdighmakinge voor Godt meer ende meer versekert te worden: gelijck Paulus hier na Capp. 6. 7. 8. breeder sal verklaren.
|