Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 75r]
| |
1 Paulus wederleght een tegenwerpinge der gene die meynden daer door rechtveerdigh te zijn, om dat sy sulcke grouwelicke sonden openbaerlick niet en bedreven, maer deselve in andere veroordeelden. 3 ende die meynden dat sy in de genade Godts stonden, om dat hy haer in dese werelt goet dede, ende zegende. 5 Verklaert daer en tegen, dat Godt sonder aensien van persoonen alle menschen sal oordeelen, niet na haer uytwendigh gelaet ofte staet, maer na hare wercken, soo wel inwendige als uytwendige. 12 Ende dat soo wel de Ioden die de wet hadden, als de Heydenen die de geschrevene wet niet en hadden. 17 Hy beneemt den Ioden het gevoelen, dat sy door de kennisse der wet, ende onderrichtinge van andere in deselve, souden rechtveerdigh worden. 25 Ofte door de besnijdenisse ende andere uyterlicke voordeelen die de Ioden hadden boven de Heydenen. 28 leerende welcke de rechte Ioden, ende de rechte besnijdenisse zijn. | |
1Ga naar margenoot1 DAerom en zijt ghy niet te verontschuldigen, ô mensche, wie ghy zijt, Ga naar margenoot2 die [andere] oordeelt. Ga naar margenoota Want daer in ghy eenen anderen oordeelt, veroordeelt ghy u selven: want ghy die [andere] oordeelt, Ga naar margenoot3 doet deselve dingen. | |
2Ende Ga naar margenoot4 wy weten dat het oordeel Godts Ga naar margenoot5 na waerheyt is, over de gene die sulcke dingen doen. | |
3Ende denckt ghy dit, ô mensche, die oordeelt de gene die sulcke dingen doen, ende Ga naar margenoot6 deselve doet, dat ghy het oordeel Godts sult ontvlieden? | |
4Of veracht ghy Ga naar margenoot7 den rijckdom sijner Ga naar margenoot8 goedertierenheyt, ende Ga naar margenoot9 verdraeghsaemheyt, ende Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 lanckmoedigheyt, Ga naar margenootc niet wetende dat de goedertierenheyt Godts, u Ga naar margenoot11 tot bekeeringe leydt? | |
5Maer na uwe Ga naar margenoot12 hardigheyt, ende onbekeerlick herte Ga naar margenootd Ga naar margenoot13 vergadert ghy u selven toorne als eenen schat, Ga naar margenoot14 in den dagh des toorns ende der openbaringe van het rechtveerdigh oordeel Godts: | |
7Den genen wel, die met Ga naar margenoot16 volhardinge Ga naar margenoot17 in goet doen, heerlickheyt, ende eere, ende Ga naar margenoot18 onverderfelickheyt soecken, het eeuwige leven: | |
8Ga naar margenootf Maer den genen Ga naar margenoot19 die twistgierigh zijn, ende die Ga naar margenoot20 der waerheyt ongehoorsaem, doch der ongerechtigheyt gehoorsaem zijn, [sal] verbolgentheyt ende Ga naar margenoot21 toorne [vergolden worden.] | |
9Ga naar margenoot22 Verdruckinge ende benauwtheyt over alle ziele des menschen die het quaet werckt, eerst des Ioden, ende [oock] des Griecken: | |
10Maer Ga naar margenoot23 heerlickheyt, ende eere, ende vrede een yegelick die het goede werckt, eerst den Iode, ende [oock] den Grieck. | |
12Want soo vele als’er Ga naar margenoot25 sonder wet gesondight hebben, sullen oock Ga naar margenoot26 sonder wet verloren gaen: ende soo vele als’er Ga naar margenoot27 onder de [kolom] wet gesondight hebben, sullen Ga naar margenoot28 door de wet geoordeelt worden. | |
13(Ga naar margenooth Want Ga naar margenoot29 de hoorders der wet Ga naar margenoot30 en zijn niet rechtveerdigh voor Godt, maer Ga naar margenoot31 de doenders der wet sullen Ga naar margenoot32 gerechtveerdight worden. | |
14Want wanneer de Heydenen die Ga naar margenoot33 de wet niet en hebben, van nature Ga naar margenoot34 de dingen doen die der wet zijn, dese de wet niet hebbende, Ga naar margenoot35 zijn haer selven een wet. | |
15[Als] die Ga naar margenoot36 betoonen Ga naar margenoot37 het werck der wet geschreven in hare herten, hare conscientie mede getuygende, ende de gedachten onder malkanderen [haer] Ga naar margenoot38 beschuldigende, ofte oock Ga naar margenoot39 ontschuldigende.) | |
16Ga naar margenooti Ga naar margenoot40 In den dagh wanneer Godt de verborgene dingen der menschen sal oordeelen door Iesum Christum, Ga naar margenoot41 na mijn Euangelium. | |
17Siet, Ga naar margenoot42 ghy wort Ga naar margenoot43 een Iode genaemt, Ga naar margenootk Ga naar margenoot44 ende rust op de wet, ende Ga naar margenoot45 roemt op Godt, | |
18Ende ghy weet [sijnen] wille, ende beproeft de dingen Ga naar margenoot46 die [daer van] verschillen, Ga naar margenoot47 zijnde onderwesen uyt de wet. | |
19Ende ghy betrouwt u selven te zijn een leydsman der blinde, een licht der gene die in duysternisse zijn: | |
20Een onderrichter der onwijse, [ende] een leermeester Ga naar margenoot48 der onwetende, hebbende Ga naar margenoot49 de gedaente der kennisse ende der waerheyt in de wet. | |
21Die dan eenen anderen leert, Ga naar margenoot50 en leert ghy u selven niet? Die predickt dat men niet stelen en sal, Ga naar margenoot51 steelt ghy? | |
22Die seght dat men geen overspel doen en sal, doet ghy overspel? Die van d’afgoden een grouwel hebt, Ga naar margenoot52 berooft ghy ’t heylige? | |
23Die op de wet roemt, onteert ghy Godt door de overtredinge der wet. | |
24Want de name Godts wort Ga naar margenoot53 om uwent wille gelastert onder de Heydenen: Ga naar margenootl gelijck geschreven is. | |
25Want de besnijdenisse is wel nut, Ga naar margenoot54 indien ghy de wet doet: maer indien ghy een overtreder der wet zijt, soo is uwe besnijdenisse Ga naar margenoot55 voorhuydt geworden. | |
26Indien dan Ga naar margenoot56 de voorhuydt de Ga naar margenoot57 rechten der wet bewaert, en sal niet Ga naar margenoot58 sijne voorhuydt Ga naar margenoot59 tot een besnijdenisse gereeckent worden? | |
[Folio 75v]
| |
27Ende [en] sal Ga naar margenoot60 de voorhuydt die uyt de nature is, Ga naar margenoot61 als sy de wet volbrenght, Ga naar margenoot62 u [niet] oordeelen die door Ga naar margenoot63 de letter ende besnijdenisse een overtreder der wet zijt? | |
28Ga naar margenootm Want die Ga naar margenoot64 en is niet een Iode, die het Ga naar margenoot65 in ’t openbaer is: noch die en is niet Ga naar margenoot66 de besnijdenisse, die het in ’t openbaer in het vleesch is: | |
29Maer die is Ga naar margenoot67 een Iode, die ’t in het verborgen is, ende Ga naar margenootn Ga naar margenoot68 de besnijdenisse des herten, Ga naar margenoot69 in den geest, niet Ga naar margenoot70 [in de] letter [is de besnijdenisse:] Ga naar margenoot71 wiens lof Ga naar margenoot72 niet en is uyt de menschen, Ga naar margenoot73 maer uyt Godt. |
|