Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 De inleydinge deses Sendtbriefs, waer in verklaert wort, wie de schrijver is des selven, namelick Paulus, die sijn ampt, beroepinge, ende leere van den persoon Christi kortelick aenwijst. 6 De persoonen, aen welcke hy schrijft, met eene prijsinge van haer geloove. 9 De genegentheyt die hy heeft om tot haer te komen, om haer soo wel als anderen het Euangelium te prediken, haer te verstercken, ende van haer versterckt te worden. 16 Daer na stelt hy voor de ware leere van de rechtveerdighmakinge des menschen voor Godt, door het geloove: ende bewijst het selve met een plaetse der heylige Schrift. 18 Hy wederleght het verkeert gevoelen van andere, ende bewijst dat de Heydenen door het licht der nature niet en konnen gerechtveerdight worden voor Godt. 19 overmits sy dat licht onderdrucken, ende de kennisse die sy van Godt hebben misbruycken tot afgoderije, 24 waer over sy in eenen verkeerden sin over gegeven zijn. 29 ende vol zijn van alle grouwelen in haer leven, die hy met een langh register verhaelt. | |
1Ga naar margenoot1 PAULUS een dienstknecht JESU CHRISTI, Ga naar margenoot2 een geroepen Apostel, Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 afgesondert Ga naar margenoot4 tot het Euangelium Godts, | |
2(Het welck hy te voren Ga naar margenootb belooft hadde door sijne Propheten, in de heylige Ga naar margenoot5 Schriften.) | |
3Van sijnen Sone (die Ga naar margenoot6 geworden is Ga naar margenootc uyt den Ga naar margenoot7 zade Davids, Ga naar margenoot8 na den vleesche: [kolom] | |
4Die Ga naar margenoot9 krachtelick Ga naar margenoot10 bewesen is te zijn Ga naar margenootd de Sone Godts, Ga naar margenoot11 na den Geest der Ga naar margenoot12 heylighmakinge, Ga naar margenoot13 uyt de opstandinge der dooden) [namelick] Iesu Christo onsen Heere: | |
5(Door welcken wy hebben ontfangen Ga naar margenoot14 genade, ende het Apostelschap, Ga naar margenoot15 tot gehoorsaemheyt des geloofs onder alle de Heydenen, Ga naar margenoot16 voor sijnen name. | |
7Allen die te Roomen zijt, geliefde Ga naar margenoot19 Godts, [ende] Ga naar margenoote geroepene heylige: Ga naar margenoot20 genade zy u ende vrede van Godt onsen Vader, ende den Heere Iesu Christo. | |
8Eerstelick dancke ick mijnen Godt door Iesum Christum over u allen, dat uw’ geloove Ga naar margenoot21 verkondight wort in de geheele werelt. | |
[Folio 74v]
| |
Ga naar margenootg welcken ick diene Ga naar margenoot22 in mijnen geest, Ga naar margenoot23 in het Euangelium sijns Soons, hoe ick sonder nalaten uwer gedencke, | |
10Ga naar margenooth Alle tijt in mijne gebeden biddende, Ga naar margenoot24 of mogelick my noch t’eeniger tijt goede gelegentheyt gegeven wierde Ga naar margenoot25 door den wille Godts om tot u-lieden te komen. | |
11Ga naar margenooti Want ick verlange om u te sien, Ga naar margenootk op dat ick u eenige geestelicke gave mochte mede deylen, ten eynde ghy versterckt soudet worden: | |
12Dat is, om mede Ga naar margenoot26 vertroost te worden onder u, door het onderlinge geloove, soo het uwe als het mijne. | |
13Doch ick en wil niet dat u onbekent zy, broeders, Ga naar margenootl dat ick menighmael voorgenomen hebbe tot u te komen (ende ben tot noch toe Ga naar margenoot27 verhindert geweest) op dat ick oock onder u Ga naar margenoot28 eenige vrucht soude hebben, gelijck als oock onder de andere Heydenen. | |
14Ga naar margenootm Beyde Ga naar margenoot29 Griecken ende Barbaren, beyde wijsen ende onwijsen Ga naar margenoot30 ben ick een schuldenaer. | |
15Alsoo Ga naar margenoot31 het gene in my is, dat is volveerdigh om u oock die te Roomen zijt, het Euangelium te verkondigen. | |
16Ga naar margenootn Want Ga naar margenoot32 ick en schame my des Euangeliums Christi niet: Ga naar margenooto Want het is Ga naar margenoot33 een kracht Godts tot saligheyt een yegelick die gelooft, Ga naar margenoot34 eerst den Iode, ende [oock] den Grieck. | |
17Ga naar margenootp Want Ga naar margenoot35 de rechtveerdigheyt Godts wort in het selve geopenbaert Ga naar margenoot36 uyt geloove tot geloove: gelijck geschreven is, Ga naar margenootq Maer de Ga naar margenoot37 rechtveerdige sal uyt den geloove leven. | |
18Want Ga naar margenoot38 de toorne Godts wort geopenbaert van den hemel over alle Ga naar margenoot39 godtloosheyt ende Ga naar margenoot40 ongerechtigheyt der menschen, [als] die Ga naar margenoot41 de waerheyt Ga naar margenoot42 in ongerechtigheyt Ga naar margenoot43 t’onderhouden. | |
19Ga naar margenootr Overmits Ga naar margenoot44 het gene van Godt kennelick is in Ga naar margenoot45 haer openbaer is: want Godt Ga naar margenoot46 heeft het haer geopenbaert. | |
20Ga naar margenoots Want sijne Ga naar margenoot47 onsienelicke dingen worden van de scheppinge der werelt aen, uyt de Ga naar margenoot48 schepselen verstaen ende doorsien, beyde Ga naar margenoot49 sijne eeuwige kracht ende Ga naar margenoot50 Goddelickheyt, op dat sy Ga naar margenoot51 niet te verontschuldigen en souden zijn. | |
21Om dat sy Ga naar margenoot52 Godt kennende, [hem] Ga naar margenoot53 als Godt niet en hebben verheerlickt ofte [kolom] gedanckt: Ga naar margenoott maer zijn Ga naar margenoot54 verydelt geworden in hare overleggingen, ende haer onverstandigh herte is verduystert geworden. | |
23Ga naar margenootv Ende hebben de heerlickheyt Ga naar margenoot56 des onverderflicken Godts Ga naar margenoot57 verandert in de gelijckenisse eenes beelts van een verderflick mensche, ende van gevogelte, ende van viervoetige, ende kruypende [gedierten.] | |
24Ga naar margenoot58 Daerom heeftse Godt oock Ga naar margenoot59 over gegeven Ga naar margenoot60 in de begeerlickheden harer herten tot onreynigheyt, om hare lichaemen Ga naar margenoot61 onder malkanderen te onteeren. | |
25[Als] die Ga naar margenoot62 de waerheyt Godts Ga naar margenoot63 verandert hebben in de leugen, ende het schepsel ge-eert ende gedient hebben Ga naar margenoot64 boven den Schepper, die te prijsen is in der eeuwighet, Amen. | |
26Daerom heeftse Godt over gegeven Ga naar margenootx tot Ga naar margenoot65 oneerlicke bewegingen. Want oock hare vrouwen hebben ’t natuerlick gebruyck verandert in het [gebruyck] tegen nature. | |
27Ende insgelijcks oock de mannen nalatende het natuerlick gebruyck der vrouwe, zijn verhittet geworden in haren lust tegen malkanderen, mannen met mannen schandelickheyt bedrijvende, ende Ga naar margenoot66 de vergeldinge van hare dwalinge, die [daer toe] behoorde, in haer selven ontfangende. | |
28Ende gelijck ’t haer niet goet gedacht en heeft Godt Ga naar margenoot67 in erkentenisse Ga naar margenoot68 te houden, soo heeftse Godt over gegeven Ga naar margenoot69 in eenen verkeerden sin, om te doen dingen die niet en betamen. | |
29Vervult zijnde met alle Ga naar margenoot70 ongerechtigheyt, hoererije, Ga naar margenoot71 boosheyt, gierigheyt, quaetheyt: vol van nydigheyt, moort, twist, bedrogh, Ga naar margenoot72 quaet-aerdigheyt: | |
30Oorblasers, Ga naar margenoot73 achterklappers, Ga naar margenoot74 haters Godts, Ga naar margenoot75 smaders, hooveerdige, Ga naar margenoot76 laetdunckige, vinders van quade dingen, den ouderen ongehoorsaem, | |
31Onverstandige, verbontbrekers, Ga naar margenoot77 sonder natuerlicke liefde, onversoenlicke, onbarmhertige. | |
32Dewelcke Ga naar margenoot78 daer sy het recht Godts weten ([namelick,] dat de gene die sulcke dingen doen, des doots weerdigh zijn) niet alleen deselve en doen, Ga naar margenooty maer oock mede Ga naar margenoot79 een welgevallen hebben in de gene diese doen. |
|