Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 70v]
| |
1 Paulus beginnende in den Raet sijne verantwoordinge, wort door bevel des Hoogenpriesters geslagen. 3 waer over hy den selven ernstelick bestraft, niet wetende dat hy de Hoogepriester was. 6 Ende alsoo een deel van den Raet Sadduceen waren, verklaerde hy dat hy een Pharizeer was, ende om de opstandinge uyt den dooden geoordeelt wiert. 7 waer over de Pharizeen ende Sadduceen in twist geraken, ende hy wort van de Pharizeen onschuldigh verklaert. 11 Wort van den Heere aengesproken ende getroost. 12 Veertigh mannen verbinden haer selven met eenen vloeck, niet te sullen eten noch drincken tot datse hem gedoot hebben. 16 het welck Paulus door sijn susters sone verneemt, ende den Oversten bekent maeckt. 23 Die hem des nachts, door krijghsknechten geleyt zijnde, na Cesareen tot Felix den Stadthouder sendt, met eenen brief, waer in de sake verhaelt wort. 34 Felix den brief gelesen hebbende, doet Paulum in ’t Richthuys Herodis bewaren. | |
1ENde Paulus de oogen op den Raet houdende, seyde, Mannen broeders Ga naar margenoota ick hebbe Ga naar margenoot1 met alle goede conscientie Ga naar margenoot2 voor Godt gewandelt tot op desen dagh. | |
2Ga naar margenootb Maer de Hoogepriester Ananias beval de gene die by hem stonden, dat sy hem op den mont souden slaen. | |
3Doe seyde Paulus tot hem, Godt sal u slaen, Ga naar margenoot3 ghy gewittede wandt: Ga naar margenootc Sit ghy oock om my te oordeelen na de wet, ende beveelt ghy Ga naar margenoot4 tegen de wet dat men my sal slaen? | |
4Ende die daer by stonden seyden, Scheldt ghy den Hoogenpriester Godts? | |
5Ende Paulus seyde, Ga naar margenoot5 Ick en wist niet, broeders, dat het de Hoogepriester was. Want daer is geschreven, Ga naar margenootd Den Oversten uwes volcks en sult ghy niet Ga naar margenoot6 vloecken. | |
6Ende Paulus wetende, dat het een deel was Ga naar margenoot7 van de Sadduceen, ende het ander van de Pharizeen, riep in den Raet, Mannen broeders, Ga naar margenoote ick ben Ga naar margenoot8 een Pharizeer, eens Pharizeers sone: ick worde over Ga naar margenoot9 de hope ende opstandinge der dooden Ga naar margenoot10 geoordeelt. | |
7Ende als hy dit gesproken hadde, ontstont daer Ga naar margenoot11 tweedracht tusschen de Pharizeen ende de Sadduceen, ende Ga naar margenoot12 de menighte wiert Ga naar margenoot13 verdeelt. | |
8Ga naar margenootf Want de Sadduceen seggen datter geen opstandinge en is, noch Engel, noch Ga naar margenoot14 Geest: maer de Pharizeen belijden het Ga naar margenoot15 beyde. | |
9Ende daer geschiedde een groot geroep: ende de Schriftgeleerde Ga naar margenoot16 van de zijde der Pharizeen stonden op, ende streden, seggende, Ga naar margenootg Wy en vinden geen quaet in desen mensche: ende indien een Geest tot hem gesproken heeft, ofte een Engel, en laet ons tegen Godt niet strijden. | |
10Ende als’er grooten Ga naar margenoot17 tweedracht onstaen was, de Overste vreesende, dat Paulus van haer verscheurt mochte worden, geboodt dat het krijghsvolck soude af komen, ende hem uyt het midden van haer wech rucken, ende in de legerplaetse brengen. | |
11Ga naar margenooth Ende den volgenden nacht Ga naar margenoot18 stont de Heere by hem, ende seyde, Hebt goeden moedt Paule. Want gelijck ghy te Ierusalem Ga naar margenoot19 van my betuyght hebt, alsoo moet ghy oock te Roomen getuygen. [kolom] | |
12Ga naar margenooti Ende als het dagh geworden was, maeckten sommige van de Ioden een t’samenrottinge, ende Ga naar margenoot20 vervloeckten haer selven, seggende dat sy noch eten noch drincken en souden, tot dat sy Paulum souden gedoot hebben. | |
13Ende sy waren meer dan veertigh die desen eedt te samen gedaen hadden. | |
14Dewelcke gingen tot de Overpriesters ende de Ouderlingen ende seyden, Wy hebben ons selven met vervloeckinge vervloeckt, niet te sullen nutten tot dat wy Paulum sullen gedoot hebben. | |
15Ghy dan nu laet Ga naar margenoot21 den Oversten weten, Ga naar margenoot22 met den Raet, dat hy hem morgen tot u af brenge, als of ghy Ga naar margenoot23 naerder kennisse soudet nemen van sijne saken: ende wy zijn bereyt hem om te brengen eer hy by [u] komt. | |
16Ende als Pauli susters sone dese lage gehoort hadde, quam hy daer, ende gingh in de legerplaetse, ende boodtschapte het Paulo. | |
17Ende Paulus riep tot hem een van de Hooftmannen over hondert, ende seyde, Leydt dese jongelingh henen tot den Oversten: want hy heeft hem wat te boodtschappen. | |
18Dese dan nam hem ende bracht [hem] tot den Oversten, ende seyde, Paulus de gevangen heeft my tot hem geroepen, ende begeert dat ick desen jongelingh tot u soude brengen, die u wat heeft te seggen. | |
19De Overste nu nam hem by der hant, ende bezijden gegaen zijnde vraeghde hy, Wat is ’t dat ghy my hebt te boodtschappen? | |
20Ende hy seyde, Ga naar margenoot24 De Ioden zijn Ga naar margenootk over een gekomen om van u te begeeren, dat ghy Paulum morgen soudet in den Raet af brengen, als of sy yet van hem naerder souden ondersoecken. | |
21Doch Ga naar margenoot25 en gelooft haer niet. Want meer dan veertigh mannen uyt haer, leggen hem lagen, welcke haerselven Ga naar margenoot26 met een vervloeckinge verbonden hebben noch te eten noch te drincken, tot dat sy hem sullen omgebracht hebben: ende sy zijn nu gereet, verwachtende Ga naar margenoot27 de toesegginge van u. | |
22De Overste dan liet den jongelingh gaen, [hem] gebiedende, En seght niemant voort, dat ghy my sulcks geopenbaert hebt. | |
23Ende sekere twee van de Hooftmannen over hondert tot hem geroepen hebbende, seyde hy, Maeckt twee hondert krijghsknechten gereedt, op dat sy tot Ga naar margenoot28 Cesareen trecken, ende seventigh ruyters, ende twee hondert Ga naar margenoot29 schutters, Ga naar margenoot30 tegen de derde ure des nachts. | |
24Ende laetse [zadel-]beesten bestellen, op dat sy Paulum daer op setten, ende behouden over brengen tot den Stadthouder Ga naar margenoot31 Felix. | |
25Ende hy schreef eenen brief, hebbende desen inhoudt. | |
27Ga naar margenootl Alsoo dese man van de Ioden gegrepen was, ende van haer omgebracht soude geworden zijn, ben ick daer over gekomen met het krijghsvolck, ende hebbe hem [haer] ontnomen, bericht zijnde dat hy een Romeyn is. | |
28Ende willende de sake weten, waer over sy hem beschuldighden, brachte ick hem af in haren Raet. | |
29Welcken ick bevont beschuldight te worden over Ga naar margenoot33 vragen harer wet, maer geen beschuldinge tegen hem te zijn, die de doot ofte banden weerdigh is. | |
[Folio 71r]
| |
30Ende als my te kennen gegeven was, dat van de Ioden een lage tegen desen man [geleght] soude worden, soo hebbe ick [hem] terstont aen u gesonden: gebiedende oock de beschuldigers voor u te seggen het gene sy tegen hem hadden. Vaert wel. | |
31De krijghsknechten dan, gelijck haer bevolen was, namen Paulum ende brachten hem des nachts tot Ga naar margenoot34 Antipatris. | |
32Ende des anderen daeghs, latende de ruyters met hem trecken, keerden sy wederom na de legerplaetse. | |
33Dewelcke als sy te Cesareen gekomen waren, ende den brief den Stadthouder over gelevert hadden, hebben sy oock Paulum voor hem gestelt. | |
34Ende de Stadthouder [den brief] gelesen hebbende, vraeghde, uyt wat provintie hy was, ende verstaende dat hy van Cilicien was, | |
35Seyde hy, Ick sal u Ga naar margenoot35 hooren, als oock uwe beschuldigers hier sullen gekomen zijn. Ende hy beval dat hy in het Ga naar margenoot36 Richthuys Ga naar margenoot37 Herodis soude bewaert worden. |
|