Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Paulus predickt Christum tot Thessalonica. 4 Sommige Ioden ende vele Griecken gelooven. 5 andere verwecken tegen haer oproer, ende trecken Iason voor de Overste der stadt. 10 Doch Paulus ende Silas ontkomen, ende reysen na Bereen, daer sy oock prediken. 11 ende vele de Schrift neerstelick ondersoeckende worden geloovigh. 13 De Ioden van Thessalonica vervolgen hem oock aldaer, ’t volck beroerende. 14 maer de broeders geleyden Paulum tot Athenen. 16 alwaer hy hem ontstelt over de afgoderije. 18 ende wort van sommige Epicureesche ende Stoische Philosophen bespot. 19 op de richtplaetse gebracht. 20 ende van sijne leere naerder ondervraeght. 22 Waer over hy haer onderrecht van de ydelheyt der afgoden, ende van de kennisse ende dienst des waren Godts, die hemel en aerde geschapen heeft ende regeert, welcken sy oock onbekent eenen altaer hadden opgerecht. 30 Vermaent haer dan tot bekeeringe ende geloove in Christum, die van den dooden opgeweckt, ende tot een Rechter der werelt gestelt is. 32 ’t welck sommige bespotteden, ende sommige geloofden, onder dewelcke oock waren Dionysius Areopagita ende Damaris. | |
1ENde door Ga naar margenoot1 Amphipolis Ga naar margenoot2 ende Apollonia [haren] wegh genomen hebbende, quamen sy tot Ga naar margenoot3 Thessalonica, alwaer een Synagoge der Ioden was. | |
2Ende Paulus, gelijck hy gewoon was, gingh tot haer in, ende drie Sabbathen langh handelde hy met haer Ga naar margenoot4 uyt de Schriften, | |
3[Deselve] Ga naar margenoot5 openende, ende voor [oogen] stellende, Ga naar margenoota dat de Christus moeste lijden ende opstaen uyt den dooden, ende dat dese Iesus is Ga naar margenoot6 de Christus, dien ick, [seyde hy] u-lieden verkondige. | |
4Ga naar margenootb Ende sommige uyt haer Ga naar margenoot7 geloofden, ende wierden Paulo ende Sile Ga naar margenoot8 toegevoeght, ende van Ga naar margenoot9 Godtsdienstige Griecken een groote menighte, ende van de voorneemste vrouwen Ga naar margenoot10 niet weynige. | |
5Maer de Ioden Ga naar margenoot11 die ongehoorsaem waren Ga naar margenoot12 [dit] benijdende, namen tot haer eenige boose mannen, uyt Ga naar margenoot13 de mercktboeven, ende Ga naar margenoot14 maeckten dat het volck te hoope liep, ende beroerden de stadt: ende op het huys Ga naar margenoot15 Iasons Ga naar margenoot16 aenvallende, sochten syse Ga naar margenoot17 tot het volck te brengen. | |
6Ende als syse niet en vonden, trocken sy Iason ende eenige broeders voor de Overste der stadt, roepende, Ga naar margenootc Dese, die de werelt Ga naar margenoot18 in roere hebben gestelt, zijn oock hier gekomen. | |
7Welcke Iason in [sijn huys] genomen heeft: ende alle dese doen tegen de Ga naar margenoot19 geboden des Keysers, Ga naar margenootd seggende datter Ga naar margenoot20 een ander Koningh is, [namelick] eenen Iesus. | |
8Ende sy beroerden de schare, ende de Overste der stadt, die dit hoorden. | |
9Doch als sy van Iason ende de andere Ga naar margenoot21 vergenoeginge ontfangen hadden, lieten syse gaen. | |
10Ende de broeders sonden terstont Ga naar margenoote des nachts Paulum ende Silam Ga naar margenoot22 wech na Bereen: welcke Ga naar margenoot23 daer gekomen zijnde gingen henen na de Synagoge der Ioden. | |
11Ende dese waren Ga naar margenoot24 edelder dan die te Thessalonica waren, [als] die Ga naar margenoot25 het woort ontfingen met alle Ga naar margenoot26 toegenegentheyt, | |
[Folio 67r]
| |
Ga naar margenootf Ga naar margenoot27 ondersoeckende dagelicks Ga naar margenoot28 de Schriften, of dese dingen alsoo waren. | |
12Vele dan uyt haer geloofden, ende der Grieckscher eerlicke vrouwen ende der mannen niet weynige. | |
13Maer als de Ioden van Thessalonica verstonden dat het woort Godts oock te Bereen van Paulo verkondight wiert, quamen sy oock daer, Ga naar margenootg ende Ga naar margenoot29 beweeghden de scharen. | |
14Doch de broeders sonden doe van stonden aen Paulum wech, dat hy ginge Ga naar margenoot30 als na de zee: maer Silas ende Timotheus bleven aldaer. | |
15Ende die Paulum Ga naar margenoot31 geleydden brachten hem tot Athenen toe: ende Ga naar margenooth als sy bevel gekregen hadden aen Silam ende Timotheum, dat sy op het spoedighste tot hem souden komen, vertrocken sy. | |
16Ende terwijle Paulus haer te Athenen verwachtede, wiert sijnen Ga naar margenoot32 geest in hem Ga naar margenoot33 ontsteken, siende dat de stadt Ga naar margenoot34 soo seer afgodisch was. | |
17Hij Ga naar margenoot35 handelde dan in de Synagoge met de Ioden, ende met de gene die Ga naar margenoot36 Godtsdienstigh waren, ende op de merckt alle dage met de gene Ga naar margenoot37 die [hem] voor quamen. | |
18Ende sommige van de Ga naar margenoot38 Epicureische ende Ga naar margenoot39 Stoische Philosophen streden met hem: ende sommige seyden, Wat wil doch dese Ga naar margenoot40 klapper seggen? Maer andere [seyden,] Hy schijnt een verkondiger te zijn van vreemde Goden: om dat hy haer Iesum ende de opstandinge Ga naar margenoot41 verkondighde. | |
19Ende sy namen hem, ende brachten [hem] op de [plaetse genaemt] Ga naar margenoot42 Areopagus, seggende, Konnen wy [niet] weten welcke dese nieuwe leere zy, daer ghy van spreeckt? | |
20Want Ga naar margenoot43 ghy brenght eenige vreemde dingen voor onse ooren. Wy willen dan weten wat doch dit zijn wil. | |
21(Die van Athenen nu alle, ende Ga naar margenoot44 de vreemdelingen die haer daer onthielden, en besteden [haren] tijt tot niet anders, dan om Ga naar margenoot45 wat nieuws te seggen ende te hooren) | |
22Ende Paulus staende in het midden van de [plaetse genaemt] Areopagus, seyde, Ghy mannen van Athenen, ick Ga naar margenoot46 bemercke dat ghy allesins gelijck als Ga naar margenoot47 Godtsdienstiger zijt. | |
23Want [de stadt] doorgaende, ende aenschouwende uwe Ga naar margenoot48 heylighdommen, hebbe ick oock eenen altaer gevonden, op welcken Ga naar margenoot49 een opschrift stont, DEN Ga naar margenoot50 ONBEKENDEN GODT. Desen dan dien ghy Ga naar margenoot51 niet kennende dient, verkondige ick u-lieden. | |
24Ga naar margenooti De Godt die de werelt gemaeckt heeft, ende alles dat daer in is, dese zijnde een Heere des hemels ende der aerde, Ga naar margenootk en woont niet in tempelen met handen gemaeckt: | |
25Ende en wort oock van menschen handen niet gedient, [als] Ga naar margenoot52 yets behoevende, Ga naar margenootl alsoo hy selve alleen het leven, ende den adem, ende alle dingen geeft. | |
26Ende heeft uyt Ga naar margenoot53 eenen bloede het gantsche Ga naar margenoot54 geslachte der menschen gemaeckt, om Ga naar margenoot55 op den geheelen aerdtbodem te woo-[kolom]nen, Ga naar margenootm bescheyden hebbende de tijden te voren geordineert, ende de bepalingen van hare wooninge. | |
27Op dat sy den Heere souden soecken, of sy hem Ga naar margenoot56 immers Ga naar margenoot57 tasten ende vinden mochten: hoewel hy niet verre en is van een yegelick van ons. | |
28Want Ga naar margenoot58 in hem leven wy, ende bewegen ons, ende Ga naar margenoot59 zijn wy: gelijck oock Ga naar margenoot60 eenige van uwe Poëten geseght hebben, Want wy zijn oock Ga naar margenoot61 sijn geslachte. | |
29Ga naar margenootn Wy dan zijnde Godts geslachte, en moeten niet meynen dat Ga naar margenoot62 de Godtheyt gout, oft silver, ofte steen gelijck zy, welcke door menschen Ga naar margenoot63 konste ende bedenckinge gesneden zijn. | |
30Godt dan de tijden der Ga naar margenoot64 onwetenheyt Ga naar margenoot65 overgesien hebbende, Ga naar margenooto verkondight nu allen menschen alomme dat sy haer bekeeren. | |
31Daerom dat hy eenen dagh gestelt heeft, op welcken hy Ga naar margenoot66 den aerdtbodem Ga naar margenoot67 rechtveerdelick sal oordeelen, door Ga naar margenoot68 eenen man, Ga naar margenootp dien hy [daer toe] geordineert heeft, Ga naar margenoot69 versekeringe [daer van] doende aen allen, dewijle hy hem uyt de dooden opgeweckt heeft. | |
32Als sy nu de opstandinge der dooden hoorden, spotteden sommige [daer mede:] ende sommige seyden, Wy sullen u wederom hier van hooren. | |
33Ende alsoo is Paulus uyt het midden van haer wech gegaen. | |
34Doch sommige mannen hingen hem aen, ende geloofden: onder welcke was oock Dionysius Ga naar margenoot70 Areopagita, ende een vrouwe met name Damaris, ende andere met deselve. |
|