| |
| |
| |
1 Barnabas ende Saulus worden uyt de Leeraers van Antiochien van den Heyligen Geest gesonden tot de Heydenen. 4 welcke reysen door Seleucien na Cypren, prediken tot Salamis ende Paphos. 7 alwaer de Stadthouder Sergius Paulus haer begeert te hooren. 8 ’t welck Bar-jesus de tooveraer soeckende te beletten, wort van Paulo met blintheyt geslagen. 12 ende de Stadthouder bekeert. 13 Van daer reysen sy na Pergen. 14 ende voorts na Antiochien in Pisidien. 15 alwaer Paulus in de Synagoge predikende verhaelt de weldaden Godts den Israëliten bewesen tot op David. 23 ende bewijst dat de belofte van Davids zaet gedaen, vervult is in Iesu Christo, die te Ierusalem is gekruyst, ende van den dooden opgeweckt. 33 gelijck van David was voorseght. 38 ende dat door hem gerechtveerdight worden alle die in hem gelooven. 40 ende dat hy straft die hem ongehoorsaem zijn. 42 Eenige van de Ioden gelooven, ende andere wederspreken. 46 waerom sy haer tot de Heydenen keeren, van welcke gelooven die ten eeuwigen leven verordineert waren. 50 De Ioden verwecken vervolginge tegen Paulum ende Barnabam, die het stof van hare voeten schudden, ende wijcken na Iconien.
| |
1
ENde daer waren Ga naar margenoota tot Antiochien in de gemeynte die daer was, eenige Ga naar margenoot1 Propheten ende Leeraers, namelick Barnabas, ende Simeon genaemt Niger, ende Lucius van Cyrenen, ende Manahen, die met Ga naar margenoot2 Herodes den Viervorst opgevoedt was, ende Saulus.
| |
2
Ende als sy den Heere Ga naar margenoot3 dienden, ende vasteden, Ga naar margenoot4 seyde de Heylige Geest, Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 Sondert my af beyde Barnabam ende Saulum, tot het werck daer toe ickse Ga naar margenootc geroepen hebbe.
| |
3
Ga naar margenootd Doe vasteden ende baden sy, ende haer Ga naar margenoote de handen Ga naar margenoot6 opgeleght hebbende lieten sy’se gaen.
| |
4
Dese dan uytgesonden zijnde van den Heyligen Geest, quamen af tot Ga naar margenoot7 Seleucien, ende van daer scheepten sy af na Cypren.
| |
5
Ende gekomen zijnde tot Ga naar margenoot8 Salamis, verkondighden sy het woort Godts in de Synagogen der Ioden: ende sy hadden oock Ga naar margenootf Ioannem tot eenen dienaer.
| |
6
Ende als sy het eylant doorgegaen waren tot Ga naar margenoot9 Paphos toe, vonden sy Ga naar margenootg eenen sekeren tooveraer, eenen valschen propheet, eenen Iode, wiens name was Ga naar margenoot10 Bar-jesus, [kolom]
| |
7
Welcke was by den Ga naar margenoot11 Stadthouder Sergius Paulus, eenen verstandigen man. Dese, Barnabam ende Saulum tot hem geroepen hebbende, socht seer het woort Godts te hooren.
| |
8
Ga naar margenooth Maer Elymas de tooveraer, (want alsoo wort sijnen naem overgeset) wederstont haer, soeckende den Stadthouder van het geloove af te keeren.
| |
9
Doch Saulus (Ga naar margenoot12 die oock Paulus [genaemt is]) vervult met den Heyligen Geest, ende de oogen op hem houdende, seyde,
| |
10
Ga naar margenoot13 O ghy kint des duyvels, vol van alle bedrogh, ende van alle arghlistigheyt, vyant van alle gerechtigheyt, sult ghy niet ophouden Ga naar margenoot14 te verkeeren de rechte wegen des Heeren?
| |
11
Ende nu siet, Ga naar margenoot15 de hant des Heeren [is] tegen u: ende ghy sult blint zijn, ende de sonne niet sien voor eenen tijt. Ende van stonden aen viel op hem Ga naar margenoot16 donckerheyt ende duysternisse: ende rontom gaende socht hy, die [hem] met de hant mochten leyden.
| |
12
Als de Stadthouder sagh ’t gene geschiet was, doe geloofde hy, verslagen zijnde over de leere des Heeren.
| |
13
Ende Ga naar margenoot17 Paulus ende die met hem waren, van Papho afgevaren zijnde, quamen tot Pergen [een stadt] in Ga naar margenoot18 Pamphylia. Ga naar margenooti Maer Ga naar margenoot19 Ioannes van haer scheydende Ga naar margenoot20 keerde weder na Ierusalem.
| |
14
Ende sy van Pergen [het lant] doorgaende, quamen tot Antiochien [een stadt] Ga naar margenoot21 in Pisidien: ende gegaen zijnde in de Synagoge op den dagh des Sabbaths, saten sy neder.
| |
15
Ende na Ga naar margenoot22 het lesen der wet ende der Propheten, sonden Ga naar margenoot23 de Overste der Synagoge tot haer, seggende, Mannen broeders, indien daer [eenigh] woort van Ga naar margenoot24 vertroostinge tot den volcke in u is, soo spreeckt.
| |
16
Ende Paulus stont op, ende Ga naar margenootk wenckte met de hant, ende seyde, Ghy Israëlitische mannen, ende ghy die Godt vreest, hoort toe.
| |
17
De Godt deses volcks Israëls, heeft onse vaderen Ga naar margenootl uytverkoren, ende het volck Ga naar margenoot25 verhooght, als sy vreemdelingen waren in het lant van Egypten: ende heeftse Ga naar margenoot26 met eenen hoogen arm daer uyt geleydt.
| |
18
Ga naar margenootm Ende heeft ontrent den tijt van veertigh jaren Ga naar margenoot27 hare zeden verdragen in de woestijne.
| |
19
Ende seven volckeren uytgeroeyt hebbende in het lant Chanaan, heeft haer Ga naar margenootn Ga naar margenoot28 door het lot het lant der selve uytgedeelt.
| |
20
Ende daer na, ontrent Ga naar margenoot29 vier hondert ende vijftigh jaren, gaf hy [haer] Ga naar margenooto Rechters tot op Samuel den Propheet.
| |
21
Ga naar margenootp Ende van doen aen begeerden sy eenen Koningh, ende Godt gaf haer Ga naar margenootq Saul den | |
| |
sone Kis, eenen man uyt de stamme Benjamin, Ga naar margenoot30 veertigh jaren.
| |
22
Ende desen afgeset hebbende, verweckte hy haer Ga naar margenootr David tot eenen Koningh: den welcken hy oock getuygenisse gaf, ende seyde, Ga naar margenoots Ick hebbe gevonden David den [sone] Iesse, eenen man na mijn herte, die alle mijnen wille sal doen.
| |
23
Van deses zaet heeft Godt Israël, Ga naar margenoot31 na de belofte, verweckt den Salighmaker Iesum:
| |
24
Ga naar margenoott Als Ioannes eerst alle den volcke Iraëls, Ga naar margenoot32 voor sijne aenkomste, gepredickt hadde den doop der bekeeringe.
| |
25
Doch als Ioannes den loop Ga naar margenoot33 vervulde, seyde hy, Wie meynt ghylieden dat ick ben? Ga naar margenootv Ick en ben [de Christus] niet, maer siet, hy komt na my, Ga naar margenootx wien ick niet weerdigh en ben de schoenen [sijner] voeten te ontbinden.
| |
26
Mannen broeders, Ga naar margenoot34 kinderen van het geslachte Abrahams, ende die onder u Godt vreesen, Ga naar margenooty Ga naar margenoot35 tot u is het woort deser saligheyt gesonden.
| |
27
Want die te Ierusalem woonen, ende hare Overste, Ga naar margenootz desen niet kennende, hebben oock Ga naar margenoot36 de stemmen der Propheten, die op elcken Sabbath-[dagh] gelesen worden, [hem] veroordeelende, vervult:
| |
28
Ga naar margenoota Ende geen Ga naar margenoot37 oorsake des doots vindende, hebben sy van Pilato begeert dat hy soude gedoot worden.
| |
29
Ende als sy alles volbracht hadden dat van hem geschreven was, namen sy [hem] af van Ga naar margenoot38 het hout, ende leyden [hem] in het graf.
| |
30
Ga naar margenootb Maer Godt heeft hem uyt de dooden opgeweckt.
| |
31
Ga naar margenootc Welcke gesien is geweest Ga naar margenoot39 vele dagen langh, van de gene Ga naar margenoot40 die met hem opgekomen waren van Galilea tot Ierusalem, die sijne getuygen zijn by het volck.
| |
32
Ende wy Ga naar margenoot41 verkondigen u Ga naar margenootd de belofte die tot den Vaderen geschiet is, dat [namelick] Godt deselve vervult heeft aen ons hare kinderen, als hy Iesum Ga naar margenoot42 verweckt heeft:
| |
33
Gelijck oock in den tweeden Psalm geschreven staet, Ghy zijt mijn Sone, Ga naar margenoot43 heden hebbe ick u gegenereert.
| |
34
Ende dat hy hem uyt de dooden heeft opgeweckt, alsoo dat hy niet meer en sal Ga naar margenoot44 tot verdervinge keeren, heeft hy aldus geseght, Ga naar margenoote Ick sal u-lieden de weldadigheden Ga naar margenoot45 Davids geven die Ga naar margenoot46 getrouwe zijn.
| |
35
Waerom hy oock in eenen anderen [Psalm] seght, Ga naar margenootf Ghy en sult Ga naar margenoot47 uwen Heyligen niet [over] geven, om verdervinge te sien.
| |
36
Ga naar margenootg Want David, als hy in sijnen tijt Ga naar margenoot48 den raet Godts gedient hadde, is ontslapen, ende is by sijne vaderen geleght, ende heeft wel verdervinge gesien.
| |
37
Maer Ga naar margenoot49 hy, dien Godt opgeweckt heeft, en heeft geen verdervinge gesien.
| |
38
Soo zy u dan bekent, mannen broeders, Ga naar margenooth dat door Ga naar margenoot50 desen u vergevinge der sonden verkondight wort.
| |
39
Ga naar margenooti Ende [dat] van allen, daer van ghy niet en kondet gerechtveerdight worden [kolom] Ga naar margenoot51 door de wet Mosis, door desen Ga naar margenootk een yegelick die gelooft, gerechtveerdight wort.
| |
40
Siet dan toe, dat over u-lieden niet en kome ’t gene geseght is Ga naar margenoot52 in de Propheten,
| |
41
Ga naar margenootl Siet ghy verachters, ende verwondert u, ende verdwijnt: want ick wercke een werck in uwe dagen, een werck het welck ghy niet en sult gelooven, soo het u yemant verhaelt.
| |
42
Ende Ga naar margenoot53 als de Ioden uytgegaen waren uyt de Synagoge, baden Ga naar margenoot54 de Heydenen dat Ga naar margenoot55 tegen den naesten Sabbath haer deselve woorden souden gesproken worden.
| |
43
Ende als de Synagoge gescheyden was, volghden vele van de Ioden, ende van de Godtsdienstige Iodegenooten, Paulum ende Barnabam: welcke tot haer spraken, Ga naar margenootm ende haer vermaenden te blijven Ga naar margenoot56 by de genade Godts.
| |
44
Ende op den volgenden Sabbath, quam by na de geheele stadt te samen, om het woort Godts te hooren.
| |
45
Doch de Ioden de scharen siende wierden met nijdigheyt vervult, ende wederspraken het gene van Paulo geseght wiert, wedersprekende ende lasterende.
| |
46
Maer Paulus ende Barnabas vrymoedigheyt gebruyckende seyden, Ga naar margenootn Het was noodigh dat eerst tot u het woort Godts gesproken soude worden: Ga naar margenooto doch nademael ghy het selve verstoot, ende u selven des eeuwigen levens Ga naar margenoot57 niet weerdigh en oordeelt, siet, wy keeren ons tot de Heydenen.
| |
47
Want alsoo heeft ons de Heere geboden, [seggende,] Ga naar margenootp Ick hebbe u gestelt Ga naar margenoot58 tot een licht der Heydenen, op dat ghy soudt zijn tot saligheyt, tot aen het uyterste der aerde.
| |
48
Als nu de Heydenen [dit] hoorden verblijdden sy haer, ende presen het woort des Heeren: ende daer geloofden soo vele als ’er Ga naar margenoot59 geordineert waren tot het eeuwige leven.
| |
49
Ende het woort des Heeren wert door het geheele lant uytgebreydt.
| |
50
Maer de Ioden maeckten op de Ga naar margenoot60 Godtsdienstige ende eerlicke vrouwen, ende de voornaemste van de stadt, Ga naar margenootq ende verweckten vervolginge tegen Paulum ende Barnabam, ende wierpen’se uyt hare lantpalen.
| |
51
Doch sy Ga naar margenoot61 schuddeden het stof van hare voeten af tegen deselve, ende quamen tot Ga naar margenoot62 Iconien.
| |
52
Ende de discipelen wierden vervult met blijdtschap ende met den Heyligen Geest.
|
-
margenoot1
- Sommige nemen dese twee woorden voor een sake, andere onderscheyden die alsoo, dat Propheten geweest zijn, die door ingeven des Heyligen Geests extra-ordinarise gaven hadden om toekomende dingen te voorseggen, ende de Heylige Schrifture te verklaren: maer Leeraers, die ordinarise beroepinge ende gaven hadden, om de gemeynte in den geheelen Godtsdienst te onderwijsen ende regeeren. Siet 1.Corinth. cap. 14. vers 1. Ephes. c. 4. vers 11.
-
margenoot2
- Namelick, Herodes Antipas, die Ioannem den Dooper heeft gedoot. Matth. c. 14. vers 1. Marc. c. 6. vers 14. Luce 3. vers 19. ende Christum bespot, ende weder tot Pilatum gesonden heeft, Luce 23.11. Waer uyt blijckt dat dese Manahen een man van aensien, oock na de werelt, geweest is.
-
margenoot3
- Het Griecks woort Leitourgein, dat hier gebruyckt wort, beteeckent meest allerley publijcken dienst doen, ende wort toegeschreven den Overheden, Rom. c. 13. vers 6. ende den Engelen, Hebr. cap. 1. vers 14. ende wort hier daer onder verstaen de publijcke dienst van predicatie ofte propheteeringe, met de publijcke gebeden, ende de bedieninge der Sacramenten, met het gene daer aen kleeft.
-
margenootb
- Actor. cap. 9. vers 15. ende 22.21. Rom. c. 1. vers 1. Galat. cap. 1. vers 15. ende 2.8. Ephes. 3.8. 1.Timoth. 2.7. 2.Timoth. 1.11.
-
margenoot5
- Namelick, van den dienst deser gemeynte, daer andere Leeraers genoegh zijn, om haer te senden na de Heydenen, daer toe ickse van ’t begin verordineert hebbe, Actor. 26. vers 16, etc.
-
margenootc
- Matth. cap. 9. vers 38. Rom. 10.15. Hebr. 5.4.
-
margenootd
- Actor. cap. 6. vers 6. ende 8.15. ende 19.6.
-
margenoot6
- Niet om haer daer mede tot Apostelen te verkiesen, daer toe sy al te voren van Godt verkoren waren, vers 1. ende Actor. cap. 9. vers 15. maer om haer in dese sendinge tot de Heydenen met gebeden ende oplegginge der handen te verstercken.
-
margenoot7
- Dit was een stadt van Syrien, na by Antiochien, gebouwt van den Koningh Seleucus, van waer men lichtelick na Cypren konde overvaren.
-
margenoot8
- Dit was een stadt van Cypren, aen het Oosten van het eylant tegen over Syrien, nu genaemt Famagosta.
-
margenoot9
- Dit was mede een stadt van Cypren aen ’t Westen van het selve eylant.
-
margenoot11
- Gr. Anthypatos, Dat is, die daer gestelt was, om met Burgermeesterlicke macht het eylant van wegen ’t Roomsche Rijck te regeeren.
-
margenoot12
- Tot noch toe is hy Saulus genaemt, ende voortaen wort hy soo van Luca, als van hemselven in het opschrift sijner brieven Paulus genaemt. De gene nu die by de Hebreen ende Syriers Saulus genaemt was, die wiert van de Romeynen ende Griecken Paulus genaemt: soo dat hy Saulus is genaemt geweest soo lange hy onder de Ioden, Syriers, ende Arabiers verkeert heeft, maer daer na, als hy door Godts sonderlinge roepinge voornamelick tot de Heydenen, Dat is, tot de Romeynen ende Griecken, is gesonden, heeft hy van dien tijt aen altijt den name Paulus behouden, om by haer te aengenamer te zijn, die hem van het huysgesin Sergij Pauli, als by haer gewoonlick, schijnt eerst te zijn gegeven.
-
margenoot13
- Gr. sone: Dat is, die den duyvel, als een kint sijn vader, volght ende gehoorsaemt, Ioan. 8.44.
-
margenoot14
- Of, om te keeren, ende als op te graven, ende te beletten dat men daer op niet en kan gaen. Ofte, te verdraeijen, krom te maken.
-
margenoot15
- D. de straffende hant, ofte kracht des Heeren.
-
margenoot16
- D. blintheyt: want den blinden alles doncker ende duyster is.
-
margenoot17
- Gr. die ontrent Paulum waren, door welcke maniere van spreken verstaen wort, ofte de persoon selve, Ioan. 11.19. ofte die van sijn geselschap, Luce 22.49. ofte beyde, Actor. 21. vers 8. gelijck het hier oock genomen wort, als blijckt uyt vers 16.
-
margenoot18
- Dit was een lantschap in het vaste lant van kleyn Asien, palende aen Cilicien.
-
margenoot19
- Toegenaemt Marcus, Actor. 12. versen 12, 25.
-
margenoot20
- Dit schijnt van hem geschiet te zijn uyt menschelicke swackheyt, ende verveelingen van reysen, ofte begeerte om sijne moeder ende vrienden, Actor. cap. 12. vers 12. te Ierusalem te besoecken: het welck van Paulo evenwel qualick genomen is, Actor. 15.38.
-
margenoot21
- Dit was een deel van Pamphylien, daer dit Antiochien in lagh, alsoo toegenaemt om het selve te onderscheyden van het ander Antiochien in Syrien, daer van sy uytgevaren waren, versen 1, 4.
-
margenoot22
- Namelick, na de loflicke gewoonte der Ioden in alle Synagogen op alle Sabbathen gebruycklick. Siet vers 27. ende Actor. 15.21.
-
margenoot23
- Dese waren eenige Priesters ende Ouderlingen des volcks, die den Kerckenraet maeckten in alle Synagogen. Siet Marc. cap. 5. vers 22.
-
margenootk
- Actor. cap. 12. vers 17. ende 19.33. ende 21.40.
-
margenoot25
- Namelick, insonderheyt doe hy alle de wonderen dede in Egypten, ende alle de plagen over Pharao ende sijn volck sondt, om haer te verlossen.
-
margenoot26
- D. met uytnemende kracht, Exod. 13.16. Iesa. 63.12.
-
margenoot27
- D. hare wederspannigheyt, versoeckingen, ende murmureeringen, Psalm 95.8, 9. Hebr. 3.8, 9.
-
margenoot29
- Dese vier hondert ende vijftigh jaren tellen sommige van de geboorte Isaacs tot op de Rechteren, tusschen welcken tijt vier hondert en seven en veertigh jaren verloopen zijn: ende voegen het woort daer na met het beginsel van het 17 vers, als of hy seyde, na de verkiesinge van onse vaders, etc. Andere achten, dat dese woorden daer na moeten gevoeght worden met het eynde van het 17 vers, dat is, beginnende van den uytgangh der kinderen Israëls uyt Egypten tot de doot Samuels, welcke tijt by na vier hondert ende veertigh jaren begrijpt, gelijck te sien is 1.Reg. cap. 6. vers 1. ende dat Paulus om een ront getal te noemen daerom geseght heeft ontrent vier hondert en vijftigh jaren, gelijck dat in alle talen gebruycklick is, wanneer het weynigh min ofte meer is.
-
margenoot30
- Namel. hier in begrepen zijnde de jaren die Samuel voor ende met Saul geregeert hadde.
-
margenoots
- 1.Sam. 13.14. Psalm 89.21. Actor. 7.45.
-
margenoot31
- Nam. aen David gedaen, 2.Sam. cap. 7. versen 12, 13. Psalm 89. vers 21. ende 132. vers 11. Iesa. 11.1. Act. 2. vers 30. Rom. 1.3. 2.Timoth. 2.8.
-
margenoott
- Matth. 3.1. Marc. 1.2. Luce 3.2. Ioan. 3.23.
-
margenoot32
- Gr. voor het aengesichte sijner komste, Dat is, voor het aenschijn Iesu, die nu gekomen was.
-
margenoot33
- D. noch besigh was om sijnen loop te vervullen, Ioan. cap. 1. vers 19.
-
margenootz
- Ioan. 16.3. Actor. 3.17. 1.Corinth. 2.8. 1.Timoth. 1.13.
-
margenoot36
- D. de voorsegginge der Propheten dat hy lijden moeste ende alsoo ingaen in sijne heerlickheyt, Luce 24. versen 25, 26.
-
margenoota
- Matth. 27.20. Marc. 15.11. Luce 23.18. Ioan. 19.6.
-
margenoot38
- Namelick, des kruyces, Act. 5.30. ende cap. 10. vers 39. 1.Petr. 2.24.
-
margenootc
- Marc. 16.14. Ioan. 20.19. ende 21.1. Actor. 1.3. 1.Corinth. 15.5.
-
margenoot39
- Namel. veertigh dagen na sijne verrijsenisse tot sijne hemelvaert toe.
-
margenoot40
- Nam. van sijne Apostelen ende andere discipelen tot vijf hondert toe. siet 1.Cor. 15. 5, 6.
-
margenootd
- Genes. 3.15. ende 22.18. ende 26.4. ende 49.10. Deuter. 18.15. 2.Sam. 7.12. Psalm 132.11. Iesa. 4.2. ende 7.14. ende 9.5. ende 40.10. Ierem. 23.5. ende 33.14. Ezech. 34.23. ende 37.24. Dan. 9.24, 25.
-
margenoot42
- D. in de werelt gesonden heeft, om het werck der verlossinge te volbrengen, Actor. c. 3. vers 22.
-
margenoot43
- Dit wort verstaen van de eeuwige geboorte des Soons uyt den Vader: ende van de openbaringe des selven in de volheyt des tijts. Waer van siet naerder verklaringe in de aenteeckeninge Hebr. capit. 1. vers 5. ende 5.5.
-
margenoot44
- Dat is, tot het graf, daer de lichamen plegen te verderven, ende verrotten.
-
margenoot45
- D. die David belooft zijn van het eeuwigh Koninckrijck, dat Godt door desen sijnen Sone soude oprechten, waer toe sijne opstandinge uyt den dooden noodigh was, Luce 1.31, 32.
-
margenoot47
- D. het lichaem uwes Heyligen, die ghy geheylight hebt om te zijn een Verlosser uwes volcks. Siet Actor. cap. 2. vers 27.
-
margenoot48
- Dat is, de voorsienigheyt Godts in ’t regeeren sijns volcks, als Propheet ende Koningh.
-
margenoot49
- Namelick, de Heylige, ofte, geheylighde, waer van hy propheteert.
-
margenoot50
- Namelick, Iesum, dien hy verweckt heeft tot eenen Salighmaker, ende uyt den dooden heeft opgeweckt.
-
margenooti
- Rom. 3.28. ende 8.3. Galat. 2.16. Hebr. 7.19.
-
margenoot51
- Gr. in: gelijck oock in het volgende, dat is, noch door de wet der zeden, die wel de sonde ende vermaledijdinge aenwijst, maer niet hoese wech genomen worden, Rom. c. 8. vers 3. Noch door de wet der ceremonien, die wel een schaduwe voorstelde van de reyniginge der sonden, doch de kracht selve in haer niet en hadde, maer alleen ons wees tot dien die het lichaem was van alle dese schaduwen, Iesum Christum. siet Hebr. 10. vers 1, etc.
-
margenoot52
- Dat is, in het boeck der kleyne Propheten, Nam. Habak. 1.5. Siet Actor. 7.42. Hoewel oock sommige meynen dat niet alleen dese plaetse, maer oock Iesa. 28. vers 14. soude hier te samen aengetrocken worden, alwaer het woort verachters uytgedruckt wort.
-
margenoot53
- Ofte, ende als sy (Namelick, Paulus ende Barnabas) uytgegaen waren, uyt de Synagoge der Ioden.
-
margenoot54
- Namel. Iodegenooten, ofte andere Godtsdienstige Heydenen, die daer in de Synagoge waren om de wet te hooren. siet vers 43.
-
margenoot55
- Ofte, op den tusschen Sabbath, dat is, op de dagen tusschen den Sabbath: om dat het schijnt dat Paulus ende Barnabas tusschen beyden oock met vele Heydenen gehandelt hebben, waer uyt tegen den naesten Sabbath desen toeloop des volcks is geresen, vers 44.
-
margenoot56
- D. by de leere der genade door Iesum Christum verworven, waer van hy gesproken hadde versen 38, 39. ende dat tegen de leere der Pharizeesche Ioden, die de rechtveerdigheyt uyt de wet dreven.
-
margenooto
- Exod. 32.10. Iesa. 55.5. Matth. 8.12. ende 21.43. Rom. 10.19.
-
margenoot57
- Dat is, onweerdigh ende hardtneckigh verklaert ende betoont te zijn.
-
margenoot58
- Dese woorden worden Iesa. cap. 49. vers 6. van Christo geseght, ende worden van de Apostelen seer wel op haren dienst gepast: want overmits de Ioden Christum, die haer van de Apostelen verkondight wiert, verwierpen, soo volghde dan dat sy Christum voortaen den Heydenen moesten voordragen, den welcken hy oock van den Vader tot een licht gestelt was.
-
margenoot59
- Dat is, van Godt verkoren, ende van hem tot het eeuwige leven geschickt waren, gelijck dit woort alomme in de Heylige Schrifture beteeckent. Ende wort dit hier niet alleen van dese eene predicatie Pauli, maer van den geduerigen voortgangh ende gestadige vrucht des Euangeliums geseght, gelijck blijckt vers 49. siet Rom. cap. 8. versen 29, 30. ende 9.23. ende cap. 11. versen 5, 6, 7. ende elders.
-
margenoot60
- Dat is, die van aensien waren, ende den Ioden ende haren Godtsdienst toegedaen: door welcke sy de voornaemste regeerders van de stadt tegen de Apostelen door eenen verkeerden yver opmaeckten.
-
margenoot61
- Namelick, na het bevel Christi, Matth. cap. 10. vers 14. Marc. cap. 6. vers 11. Luce cap. 9. vers 5. Actor. 18.6.
-
margenoot62
- Dit was een stadt van Lycaonien by den bergh Taurus, waer van siet Actor. 14.6, 11.
|