Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Petrus gaende op na den tempel, met Ioanne, geneest eenen kreupel geborenen. 9 waer over het volck verwondert zijnde toeloopt. 12 welck Petrus onderrecht, dat dit werck niet door sijne, maer door Iesu Christi kracht geschiet was. 14 dien sy gedoot hadden, ende die van den dooden was opgestaen. 17 Troost haer, ende vermaentse tot bekeeringe. 20 op datse door hem, die nu in den hemel is, ende van daer weder komen sal. 22 na ’t getuygenisse Mosis, 24 ende aller Propheten, 25 den zegen Abrahams ontfangen souden. | |
1PEtrus nu ende Ioannes gingen te samen op na den tempel, ontrent Ga naar margenoot1 de ure des gebedts, zijnde Ga naar margenoot2 de negende [ure:] | |
[Folio 58r]
| |
2Ga naar margenoota Ende een seker Ga naar margenoot3 man, die kreupel was van sijns moeders lijve, wiert gedragen: welcken sy dagelicks setteden aen de deure des tempels, genaemt Ga naar margenoot4 de Schoone, Ga naar margenootb om een Ga naar margenoot5 aelmoesse te begeeren, van de gene die in den tempel gingen. | |
3Welcke Petrum ende Ioannem siende, als sy in den tempel souden ingaen, badt dat hy een aelmoesse mochte ontfangen. | |
4Ende Petrus sterck op hem siende, met Ioanne, seyde, Siet op ons. | |
5Ende hy hieldt [de oogen] op haer, verwachtende dat hy Ga naar margenoot6 yet van haer soude ontfangen. | |
6Ende Petrus seyde, Silver ende gout en hebbe ick niet: maer ’t gene ick hebbe dat geve ick u, Ga naar margenootc Ga naar margenoot7 In den name Iesu Christi Ga naar margenoot8 des Nazareners, staet op ende wandelt. | |
7Ende hem grijpende by de rechter hant, rechtede [hem] op, ende terstont wierden sijne Ga naar margenoot9 voeten ende enckelen vast. | |
8Ende hy Ga naar margenoot10 opspringende stont ende wandelde, ende gingh met haer in den tempel, wandelende ende springende, ende lovende Godt. | |
9Ende alle het volck sagh hem wandelen ende Godt loven. | |
10Ende sy kenden hem dat hy die was, die om een aelmoesse geseten hadde aen de Schoone poorte des tempels: ende sy wierden vervult met verbaestheyt ende ontsettinge, over het gene dat hem geschiet was. | |
11Ende als de kreupele, die gesont gemaeckt was, [aen] Petrum ende Ioannem Ga naar margenoot11 vast hieldt, liep alle het volck gesamentlick tot haer in het voorhof, het welck Ga naar margenoot12 Salomons [voorhof] genaemt wort, verbaest zijnde. | |
12Ende Petrus [dat] siende Ga naar margenoot13 antwoordde tot het volck, Ghy Israëlitische mannen, wat verwondert ghy u over dit? ofte wat siet ghy [soo] sterck op ons, als of wy door onse eygene kracht ofte Ga naar margenoot14 Godtsaligheyt desen hadden doen wandelen? | |
13Ga naar margenoot15 De Godt Abrahams, ende Isaacs, ende Iacobs, de Godt onser vaderen, heeft sijn Ga naar margenoot16 kint Iesum Ga naar margenoot17 verheerlickt, welcken ghy overgelevert hebt, ende hebt hem Ga naar margenoot18 verloochent Ga naar margenootd voor het aengesicht Pilati, als hy oordeelde dat men [hem] soude los laten. | |
14Maer ghy hebt Ga naar margenoot19 den heyligen ende rechtveerdigen verloochent, ende hebt begeert dat u Ga naar margenoot20 een man, die een dootslager was, soude geschoncken worden: | |
15Ende Ga naar margenoot21 den Vorst des levens hebt ghy gedoodet, welcken Godt opgeweckt heeft uyt den dooden: Ga naar margenoote Ga naar margenoot22 waer van wy getuygen zijn. | |
16Ende door het geloove Ga naar margenoot23 in sijnen name heeft Ga naar margenoot24 sijnen naem desen Ga naar margenoot25 gesterckt, dien ghy siet ende kent: ende het geloove dat Ga naar margenoot26 door hem is, heeft hem dese Ga naar margenoot27 volmaeckte gesontheyt gegeven, in uwer aller tegenwoordigheyt. | |
17Ende nu, broeders, ick weet dat ghy het door Ga naar margenoot28 onwetenheyt gedaen hebt, gelijck als oock uwe Ga naar margenoot29 Overste: | |
18Maer Godt heeft alsoo vervult, het gene hy Ga naar margenootf door den mont aller sijner Prophe-[kolom]ten te voren verkondight hadde, dat de Christus lijden soude. | |
19Ga naar margenootg Betert u dan, ende bekeert u, op dat uwe sonden mogen uytgewischt worden: wanneer de tijden Ga naar margenoot30 der verkoelinge sullen gekomen zijn, van het aengesicht des Heeren, | |
20Ende hy Ga naar margenoot31 gesonden sal hebben Iesum Christum, die u Ga naar margenoot32 te voren gepredickt is: | |
21Welcken de hemel moet Ga naar margenoot33 ontfangen Ga naar margenoot34 tot de tijden der weder-oprechtinge aller dingen, die Godt gesproken heeft door den mont aller sijner heylige Propheten Ga naar margenoot35 van [alle] eeuwe. | |
22Want Moses heeft tot de vaderen geseght, Ga naar margenooth De Heere uwe Godt sal u Ga naar margenoot36 eenen Propheet verwecken uyt uwe broederen Ga naar margenoot37 gelijck my: dien sult ghy hooren, Ga naar margenoot38 in alles wat hy tot u spreken sal. | |
23Ende het sal geschieden, dat alle ziele die desen Propheet niet en sal gehoort hebben, Ga naar margenoot39 uytgeroeyt sal worden uyt den volcke. | |
24Ende oock alle de Propheten Ga naar margenoot40 van Samuel aen, ende die daer na [gevolght zijn,] soo vele als’er hebben gesproken, die hebben oock dese dagen te voren verkondight. | |
25Ghylieden zijt Ga naar margenoot41 kinderen der Propheten, ende des Ga naar margenoot42 verbonts, ’t welck Godt Ga naar margenoot43 met onse vaderen opgerecht heeft, seggende tot Abraham, Ga naar margenooti Ende in uwen zade sullen alle Ga naar margenoot44 geslachten der aerde gezegent worden. | |
26Godt Ga naar margenoot45 opgeweckt hebbende sijn Ga naar margenoot46 kint Iesum, heeft den selven eerst Ga naar margenoot47 tot u gesonden, dat hy u-lieden Ga naar margenoot48 zegenen soude Ga naar margenoot49 daer in dat hy een yegelick [van u] afkeere van uwe boosheden. |
|