Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 De Heylige Geest wort met sichtbare teeckenen op den Pincksterdagh over de Apostelen uytgestort. 4 welcke met sijne gaven vervult zijnde spreken de groote daden Godts in allerley talen. 5 waer over binnen Ierusalem onder allerley natien van volcken beroerte ontstaet, soo dat sommige haer verwonderen, ende andere daer mede spotten. 14 Petrus wederleght de spotters, ende wijst aen, dat sulcks geschiet is na de voorsegginge des Propheten Ioëls. 22. Bewijst uyt de Psalmen Davids dat Iesus, dien sy gekruyst hadden, van den dooden was opgestaen, geseten ter rechter hant Godts, ende van daer dese gaven hadde uytgestort. 36 ende dat hy over sulcks de beloofde Messias was. 37 Waer door de toehoorders verslagen zijnde worden van Petro tot bekeeringe vermaent, ende worden harer drie duysent gedoopt. 42 welcke volherden in de leere der Apostelen, ende oeffeninge der Godtsdienstigheyt ende der liefde, hebbende de goederen gemeyn. 47 ende de gemeynte neemt dagelicks toe. | |
1ENde als de dagh Ga naar margenoota des Ga naar margenoot1 Pinckster-[feests] Ga naar margenoot2 vervult wert, waren Ga naar margenoot3 sy alle Ga naar margenootb eendrachtelick Ga naar margenoot4 by een. | |
2Ende daer geschiedde Ga naar margenoot5 haestelick uyt den hemel een geluyt, gelijck als van eenen geweldigen Ga naar margenoot6 gedrevenen Ga naar margenoot7 wint, ende vervulde het geheele huys daer sy saten. | |
3Ende Ga naar margenoot8 van haer werden gesien Ga naar margenoot9 verdeelde tongen als Ga naar margenoot10 van vyer, ende Ga naar margenoot11 het sat op een yegelick Ga naar margenoot12 van haer. | |
4Ga naar margenootc Ende sy werden alle vervult Ga naar margenoot13 met den Heyligen Geest, ende begonden te spreken Ga naar margenootd met Ga naar margenoot14 andere Ga naar margenoot15 talen, soo als Ga naar margenoot16 de Geest haer gaf Ga naar margenoot17 uyt te spreken. | |
5Ende daer waren Ioden te Ierusalem Ga naar margenoot18 woonende, Godtvruchtige mannen van allen volcke der gene Ga naar margenoot19 die onder den hemel zijn. | |
6Ende als Ga naar margenoot20 dese stemme geschiet was, quam de menighte te samen, ende wiert [kolom] Ga naar margenoot21 beroert: want een yegelick hoorde haer Ga naar margenoot22 in sijn eygen tale spreken. | |
7Ende sy Ga naar margenoot23 ontsetteden haer alle, ende verwonderden haer, seggende tot malkanderen, Siet, en zijn niet alle dese, die daer spreken, Ga naar margenoot24 Galileers? | |
8Ende hoe hooren wy’se een yegelick in onse eygen tale, in welcke wy geboren zijn? | |
9Parthers ende Meders, ende Ga naar margenoot25 Elamiten, ende die inwoonders zijn van Ga naar margenoot26 Mesopotamia, ende Iudea, ende Cappadocia, Pontus, ende Ga naar margenoot27 Asia, | |
10Ende Phrygia, ende Pamphylia, Egypten, ende de deelen Libye, welck by Ga naar margenoot28 Cyrenen [light,] ende Ga naar margenoot29 uytlandische Romeynen, beyde Ga naar margenoot30 Ioden ende Ga naar margenoot31 Iodengenooten, | |
11Ga naar margenoot32 Cretensen ende Arabiers, wy hooren’se in onse Ga naar margenoot33 talen Ga naar margenoot34 de groote wercken Godts spreken. | |
12Ende sy ontsetteden haer alle, ende wierden Ga naar margenoot35 twijfelmoedigh, seggende d’een tegen den anderen, Wat wil doch dit zijn? | |
14Maer Petrus staende met de elve, verhief sijne stemme, ende sprack tot haer, Ghy Ioodsche mannen, ende ghy alle die te Ierusalem woonet, dit zy u bekent, ende laet mijne woorden tot uwe ooren ingaen. | |
15Want dese en zijn niet droncken, gelijck ghy vermoedt: want het is [eerst] Ga naar margenoot38 de derde ure van den dagh. | |
16Maer dit is het, dat gesproken is door den Propheet Ioël, | |
17Ga naar margenoote Ende het sal zijn Ga naar margenoot39 in de laetste dagen (seght Godt,) ick sal Ga naar margenootf uytstorten van mijnen Geest op Ga naar margenoot40 alle vleesch: ende uwe sonen ende Ga naar margenootg uwe dochters sullen Ga naar margenoot41 propheteeren, ende uwe jongelingen sullen gesichten sien, ende uwe oude sullen droomen droomen. | |
18Ende oock op mijne dienstknechten, ende op mijne dienstmaeghden, sal ick in die dagen van mijnen Geest uytstorten, ende sy sullen propheeteren. | |
19Ende ick sal Ga naar margenoot42 wonderen geven, in den hemel boven, ende teeckenen op der aerden beneden, bloet, ende vyer, ende roockdamp. | |
20De sonne sal verandert worden in duysternisse, ende de mane in bloet, eer dat de groote ende doorluchtige Ga naar margenoot43 dagh des Heeren komt. | |
21Ga naar margenooth Ende het sal zijn, dat een yegelick die den name des Heeren sal Ga naar margenoot44 aenroepen, saligh sal worden. | |
22Ghy Israëlitische mannen, hoort dese woorden: Iesum den Nazarener eenen | |
[Folio 57v]
| |
man van Gode Ga naar margenoot45 onder u-lieden Ga naar margenoot46 betoont door krachten ende wonderen, ende teeckenen, die Godt door hem gedaen heeft in ’t midden van u, gelijck oock ghy selve weet. | |
23Desen, Ga naar margenooti door den Ga naar margenoot47 bepaelden raet ende voorkennisse Godts over gegeven zijnde, Ga naar margenootk hebt ghy genomen, ende Ga naar margenoot48 door de handen der onrechtveerdige aen ’t [kruys] gehecht, ende gedoodet. | |
24Ga naar margenootl Welcken Godt opgeweckt heeft, Ga naar margenoot49 de smerten des doots ontbonden hebbende, alsoo het niet mogelick en was, dat hy van deselve [doot] soude gehouden worden. | |
25Want David seght van hem, Ga naar margenootm Ga naar margenoot50 Ick sagh den Heere alle tijt voor my: want hy is aen mijne rechter [hant,] op dat ick niet beweeght en worde. | |
26Daerom is mijn herte verblijdt, ende mijne tonge verheught haer: ja oock mijn vleesch sal Ga naar margenoot51 rusten Ga naar margenoot52 in hope: | |
27Want ghy en sult Ga naar margenoot53 mijne ziele in de Ga naar margenoot54 helle niet verlaten, noch en sult uwen Ga naar margenoot55 Heyligen niet [over]geven, om verdervinge te Ga naar margenoot56 sien. | |
28Ghy hebt my de wegen des levens Ga naar margenoot57 bekent gemaeckt: ghy sult my vervullen met verheuginge door uw’ aengesichte. | |
29Ghy mannen broeders, het is [my] geoorloft vry uyt tot u te spreken van Ga naar margenoot58 den Patriarche David, Ga naar margenootn dat hy beyde gestorven ende begraven is, ende Ga naar margenoot59 sijn graf is onder ons tot op desen dagh. | |
30Alsoo hy dan een Propheet was, ende wist Ga naar margenooto dat Godt hem met eede gesworen hadde, dat hy Ga naar margenoot60 uyt de vrucht sijner lenden, soo veel Ga naar margenoot61 het vleesch aengaet, den Christum verwecken soude, om [hem] op sijnen Ga naar margenoot62 throon te setten: | |
31Soo heeft hy [dit] voorsiende gesproken van de opstandinge Christi, Ga naar margenootp dat sijne Ga naar margenoot63 ziele niet en is verlaten in de helle, noch sijn vleesch verdervinge en heeft gesien. | |
32Desen Iesum heeft Godt Ga naar margenoot64 opgeweckt: Ga naar margenootq waer van wy alle getuygen zijn. | |
33Hy dan Ga naar margenootr Ga naar margenoot65 door de rechter [hant] Godts verhooght zijnde, ende Ga naar margenoots de Ga naar margenoot66 belofte des Heyligen Geests ontfangen hebbende van den Vader, heeft Ga naar margenoot67 dit Ga naar margenoott uytgestort dat ghy nu siet ende hoort. | |
34Want David en is Ga naar margenoot68 niet opgevaren in de hemelen: maer hy seght, Ga naar margenootv De Heere heeft gesproken tot mijnen Heere, Ga naar margenoot69 Sit aen mijne rechter [hant,] [kolom] | |
35Tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voetbanck uwer voeten. | |
36Soo wete dan sekerlick het gantsche Ga naar margenoot70 huys Israëls, dat Godt hem tot Ga naar margenoot71 eenen Heere ende Ga naar margenoot72 Christum Ga naar margenoot73 gemaeckt heeft, [namelick] desen Iesum dien ghy gekruyst hebt. | |
37Ga naar margenootx Ende als sy [dit] hoorden, wierden sy Ga naar margenoot74 verslagen in het herte, ende seyden tot Petrum, ende de andere Apostelen, Ga naar margenooty Wat sullen wy Ga naar margenoot75 doen, mannen broeders? | |
38Ende Petrus seyde tot haer, Ga naar margenoot76 Bekeert u, ende een yegelick van u werde gedoopt Ga naar margenoot77 in den name Iesu Christi, Ga naar margenoot78 tot vergevinge der sonden: ende ghy sult Ga naar margenoot79 de gave des Heyligen Geests ontfangen. | |
39Want u komt Ga naar margenoot80 de belofte toe, ende Ga naar margenoot81 uwen Ga naar margenootz kinderen, ende allen Ga naar margenoota die daer Ga naar margenoot82 verre zijn, soo vele als’er de Heere onse Godt Ga naar margenoot83 toe roepen sal. | |
40Ende met veel meer andere woorden betuyghde hy, ende vermaende [se,] seggende, Ga naar margenoot84 Wort behouden van dit Ga naar margenoot85 verkeert geslachte. | |
41Die dan sijn woort Ga naar margenoot86 geerne aennamen, wierden gedoopt: ende daer wierden op dien dagh [tot haer] toegedaen ontrent drie duysent Ga naar margenoot87 zielen. | |
42Ende sy waren Ga naar margenoot88 volherdende in de leere der Apostelen, ende Ga naar margenoot89 in de gemeynschap, ende Ga naar margenoot90 in de brekinge des broots, ende in de Ga naar margenoot91 gebeden. | |
43Ende een vreese quam over alle Ga naar margenoot92 ziele: ende Ga naar margenootb vele wonderen ende teeckenen geschiedden door de Apostelen. | |
44Ga naar margenootc Ende alle die geloofden, Ga naar margenoot93 waren by een, ende hadden alle dingen Ga naar margenoot94 gemeyn. | |
45Ende sy verkochten [hare] Ga naar margenoot95 goederen ende have, Ga naar margenootd ende verdeelden deselve aen allen, na dat elck van nooden hadde. | |
46Ende dagelicks Ga naar margenoote eendrachtelick in den tempel volherdende, ende Ga naar margenoot96 van huys tot huys Ga naar margenoot97 broot brekende, Ga naar margenoot98 aten sy te samen met verheuginge ende eenvoudigheyt des herten: | |
47Ende presen Godt, ende hadden Ga naar margenoot99 genade by het gantsche volck. Ga naar margenootf Ende de Heere Ga naar margenoot100 dede dagelicks tot de gemeynte Ga naar margenoot1 die saligh wierden. |
|