Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus als onse Hoogepriester hem bereydende tot sijn lijden ende sterven, bidt sijnen Vader dat hy hem verheerlicke om het eeuwige leven te geven die hem kennen. 4 Verhaelt hoe getrouwelick ende met wat vreught hy het werck, dat hem opgeleght was, heeft volbracht. 9 Bidt voor sijne Apostelen, datse de Vader beware in eenigheyt der liefde. 15 van den boosen. 17 ende heylige in sijne waerheyt. 20 Bidt oock voor alle die door haer woort in hem sullen gelooven. 21 datse mogen eenigh zijn. 24 ende by hem zijn daer hy is, om sijne heerlickheyt te aenschouwen. | |
1DIt heeft Iesus gesproken, ende hy hief sijne oogen op na den hemel, ende seyde, Vader, Ga naar margenoot1 Ga naar margenoota de ure is gekomen, Ga naar margenoot2 verheerlickt uwen Sone, op dat oock uw’ Sone Ga naar margenoot3 u verheerlicke. | |
2Ga naar margenootb Gelijckerwijs ghy hem macht gegeven hebt Ga naar margenoot4 over alle vleesch, op dat al wat ghy hem Ga naar margenoot5 gegeven hebt, hy haer het eeuwige leven geve. | |
3Ende Ga naar margenootc dit is Ga naar margenoot6 het eeuwige leven, dat [kolom] sy u kennen Ga naar margenoot7 den eenigen waerachtigen Godt, ende Iesus Christum, dien ghy Ga naar margenoot8 gesonden hebt. | |
4Ga naar margenootd Ick hebbe u Ga naar margenoot9 verheerlickt op der aerden: Ga naar margenoote ick hebbe Ga naar margenoot10 voleyndight Ga naar margenoot11 het werck, dat ghy my Ga naar margenoot12 gegeven hebt om te doen. | |
5Ende nu Ga naar margenoot13 verheerlickt my ghy Vader by u selven, met de heerlickheyt, Ga naar margenootf die ick by u hadde, Ga naar margenoot14 eer de werelt was. | |
6Ick hebbe uwen naem geopenbaert den menschen, die ghy my Ga naar margenoot15 uyt de werelt Ga naar margenoot16 gegeven hebt. Sy waren Ga naar margenoot17 uwe, ende ghy hebt my deselve gegeven, ende sy hebben uw’ woort bewaert. | |
8Want Ga naar margenoot19 de woorden die ghy my gegeven hebt, hebbe ick haer gegeven, ende sy hebbense Ga naar margenoot20 ontfangen, Ga naar margenootg ende sy hebben waerlick bekent, dat ick Ga naar margenoot21 van u uytgegaen ben, ende hebben gelooft, dat ghy my Ga naar margenoot22 gesonden hebt. | |
9Ick bidde voor haer: ick en bidde niet Ga naar margenoot23 voor de werelt, maer voor de gene die ghy my gegeven hebt, want sy zijn Ga naar margenoot24 uwe. | |
10Ende Ga naar margenooth al het mijne is uwe, ende het uwe is mijne: ende ick ben Ga naar margenoot25 in haer Ga naar margenoot26 verheerlickt. | |
11Ende ick Ga naar margenoot27 en ben niet meer in de werelt, maer dese Ga naar margenoot28 zijn in de werelt, ende ick kome tot u. Heylige Vader, Ga naar margenoot29 bewaertse Ga naar margenoot30 in uwen name, die ghy my gegeven hebt, op dat sy Ga naar margenoot31 een zijn, gelijck als wij. | |
12Ga naar margenooti Doe ick met haer in de werelt was, Ga naar margenoot32 bewaerde ickse in uwen name. Ga naar margenootk Die ghy my gegeven hebt, hebbe ick bewaert, ende niemant uyt haer en is verloren gegaen, Ga naar margenoot33 dan de sone der verderffenisse, Ga naar margenoot34 op dat Ga naar margenootl de schrift vervult worde. | |
13Maer nu kome ick tot u, ende spreke dit Ga naar margenoot35 in de werelt, op dat sy Ga naar margenoot36 mijne blijdtschap vervult mogen hebben Ga naar margenoot37 in haer selven. | |
14Ick hebbe haer Ga naar margenoot38 uw’ woort gegeven, Ga naar margenootm ende de werelt heeftse Ga naar margenoot39 gehaet, om dat sy Ga naar margenoot40 van de werelt niet en zijn, gelijck als ick Ga naar margenoot41 van de werelt niet en ben. | |
15Ick en bidde niet dat ghy haer uyt de werelt Ga naar margenoot42 wech neemt, maer dat ghy haer bewaert Ga naar margenoot43 van den boosen. | |
16Sy en zijn niet Ga naar margenoot44 van de werelt, gelijckerwijs ick Ga naar margenoot45 van de werelt niet en ben. | |
17Ga naar margenoot46 Heylightse in uwe waerheyt: Ga naar margenootn uw’ woort is Ga naar margenoot47 de waerheyt. | |
18Ga naar margenooto Gelijckerwijs ghy my gesonden hebt in de werelt, [alsoo] hebbe ick haer oock in de werelt Ga naar margenoot48 gesonden. | |
[Folio 53r]
| |
19Ga naar margenootp Ende Ga naar margenoot49 ick heylige my selven voor haer, op dat oock sy Ga naar margenoot50 geheylight mogen zijn Ga naar margenoot51 in waerheyt. | |
20Ende ick en bidde niet alleen voor dese, maer oock voor de gene die door Ga naar margenoot52 haer woort in my gelooven sullen. | |
21Op dat sy alle Ga naar margenootq een zijn, gelijckerwijs ghy Vader in my, ende ick in u, dat oock sy Ga naar margenoot53 in ons een zijn: op dat Ga naar margenoot54 de werelt geloove dat ghy my gesonden hebt. | |
22Ende ick hebbe haer Ga naar margenoot55 de heerlickheyt gegeven, die ghy my gegeven hebt: op dat Ga naar margenoot56 sy een zijn, gelijck als wy een zijn. | |
23Ick in haer, ende ghy in my: op dat sy volmaeckt zijn Ga naar margenoot57 in een, ende op dat de werelt bekenne, dat ghy my gesonden hebt, ende Ga naar margenoot58 haer lief gehadt hebt: gelijck ghy my lief gehadt hebt. | |
24Ga naar margenootr Vader, Ga naar margenoot59 ick wil dat Ga naar margenoot60 daer ick ben, oock Ga naar margenoot61 die by my Ga naar margenoot62 zijn, die ghy my gegeven hebt: op dat sy mijne heerlickheyt mogen aenschouwen, die ghy my Ga naar margenoot63 gegeven hebt, want ghy hebt my lief gehadt, Ga naar margenoot64 voor de grontlegginge der werelt. | |
25Rechtveerdige Vader, Ga naar margenoot65 Ga naar margenoots de werelt en heeft Ga naar margenoot66 u niet gekent: maer ick hebbe u gekent, Ga naar margenoott ende dese hebben bekent, dat ghy my gesonden hebt. | |
26Ende ick hebbe haer uwen name bekent gemaeckt, ende sal [hem] Ga naar margenoot67 bekent maken: op dat de liefde daer mede ghy my lief gehadt hebt Ga naar margenoot68 in haer zy, ende Ga naar margenoot69 ick in haer. |
|