Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus prijst de kleyne gave van een arme weduwe. 5 Voorseght de verwoestinge des tempels, ende der stadt van Ierusalem. 7 Ende verhaelt de teeckenen die deselve sullen voorgaen. 12 ende de verdruckingen die den discipelen souden overkomen, tegen welcke hyse vertroost met sijnen bystant ende bescherminge. 20 Raet, als de stadt sal belegert worden, tot haestigh vluchten, om dat sware ongeluck te ontgaen. 25 Voorseght de teeckenen van sijne laetste toekomste, ende vermaent, door de gelijckenisse van de botten der boomen, deselve waer te nemen. 34 ende sijne toekomste, met nuchterheyt, waken, ende bidden te verwachten. 37 Leert het volck dagelicks in den tempel. | |
1Ga naar margenoota ENde opsiende sagh hy de rijcke hare gaven in de Ga naar margenoot1 schatkiste werpen. | |
2Ende hy sagh oock een seker arme weduwe twee Ga naar margenoot2 kleyne [penninghskens] daer in werpen. | |
3Ende hy seyde, Waerlijck ick segge u, dat dese Ga naar margenootb arme weduwe meer dan alle heeft [in] geworpen. | |
4Want die alle hebben van haren Ga naar margenoot3 overvloet geworpen Ga naar margenoot4 tot de gaven Godts: maer dese heeft Ga naar margenoot5 van haer gebreck alle den Ga naar margenoot6 leeftocht die sy hadde, [daer in] geworpen. | |
5Ga naar margenootc Ende als sommige seyden van den tempel dat hy met schoone steenen ende Ga naar margenoot7 begiftingen verciert was, seyde hy, | |
6[Wat] dese dingen [aengaet,] die ghy aenschouwt, Ga naar margenootd daer sullen dagen komen, in welcke niet [eenen] steen op [den anderen] steen en sal gelaten worden, die niet en sal worden afgebroken. | |
7Ende sy vraeghden hem, seggende, Meester, wanneer sullen dan dese dingen zijn? ende welck is het teecken, wanneer dese dingen sullen geschieden? | |
8Ga naar margenoote Ende hy seyde, Siet dat ghy niet verleyt en wordet: Ga naar margenootf want vele sullender komen Ga naar margenoot8 onder mijnen name, seggende, Ga naar margenoot9 Ick ben [de Christus.] Ende de tijt is na by gekomen: En gaet dan haer niet na. | |
9Ende wanneer ghy sult hooren van oorlogen ende Ga naar margenoot10 beroerten, soo en wort niet verschrickt. Want dese dingen moeten Ga naar margenoot11 eerst geschieden: maer [noch] en is terstont het eynde niet. | |
10Doe seyde hy tot haer, Ga naar margenootg Het [een] volck sal tegen het [ander] volck opstaen, ende het [een] Koninckrijck tegen het [ander] Koninckrijck. | |
11Ende daer sullen groote aerdbevingen wesen in verscheyden plaetsen, ende hongers nooden, ende pestilentien: daer sullen oock Ga naar margenoot12 schrickelicke dingen, ende groote teeckenen van den hemel Ga naar margenoot13 geschieden. | |
12Ga naar margenooth Maer voor dit alles sullen sy hare handen aen u-lieden slaen, ende [u] vervolgen, [u] overleverende in de Ga naar margenoot14 Synagogen ende Ga naar margenooti gevangenissen, ende ghy sult getrocken worden voor Ga naar margenootk Koningen ende Stadt-houders, om mijns naems wille. | |
14Ga naar margenoot17 Ga naar margenootl Neemt dan in uwe herten voor, van te voren niet te overdencken, [hoe] ghy u verantwoorden sult. [kolom] | |
15Ga naar margenootm Want ick sal u Ga naar margenoot18 mont ende wijsheyt geven, welcke niet en sullen konnen tegenspreken, noch wederstaen, alle die haer tegen u setten. | |
16Ga naar margenootn Ende ghy sult Ga naar margenoot19 overgelevert worden oock van ouders ende broeders, ende magen, ende vrienden: ende sy sullender [sommige] uyt u Ga naar margenooto dooden. | |
17Ga naar margenootp Ende ghy sult van Ga naar margenoot20 allen gehaet worden om mijns naems wille. | |
19Besittet uwe zielen in uwe lijdtsaemheyt. | |
20Ga naar margenootr Maer wanneer ghy sien sult dat Ierusalem van heyrlegers omcingelt wort, soo weet als dan dat hare verwoestinge na by gekomen is. | |
21Als dan die in Iudea zijn, datse vlieden na de bergen: ende die in ’t midden van deselve zijn, datse daer uyttrecken: ende die op de velden zijn, Ga naar margenoot22 datse in deselve niet en komen. | |
22Want dese zijn dagen der Ga naar margenoot23 wrake, Ga naar margenoots op dat alles vervult worde dat geschreven is. | |
23Doch Ga naar margenoot24 wee den bevruchten, ende den zoogenden [vrouwen] in die dagen: want daer groote noot zijn sal in Ga naar margenoot25 het lant, ende toorn over dit volck. | |
24Ende sy sullen vallen door de Ga naar margenoot26 scherpte des sweerts, ende gevangelick wech gevoert worden onder alle volcken: ende Ierusalem sal van de Heydenen vertreden worden, Ga naar margenoott Ga naar margenoot27 tot dat de tijden der Heydenen vervult sullen zijn. | |
25Ga naar margenootv Ende daer sullen teeckenen zijn in de sonne, ende mane, ende sterren, ende op de aerde benauwtheyt der volckeren, met twijfelmoedigheyt, als de zee ende watergolven Ga naar margenoot28 groot geluyt sullen geven: | |
26Ende den menschen Ga naar margenoot29 het herte sal beswijcken van vreese, ende verwachtinge der dingen, die Ga naar margenoot30 het aerdtrijck sullen overkomen. Want de krachten der hemelen sullen Ga naar margenoot31 beweeght worden. | |
27Ga naar margenootx Ende als dan sullen sy den Sone des menschen sien komen in een wolcke met Ga naar margenoot32 groote kracht ende Ga naar margenoot33 heerlickheyt. | |
28Als nu dese dingen beginnen te geschieden, soo Ga naar margenoot34 siet om hooge, ende heft uwe hoofden opwaerts, Ga naar margenooty om dat Ga naar margenoot35 uwe verlossinge na by is. | |
29Ga naar margenootz Ende hy seyde tot haer een gelijckenisse, Siet den vijgeboom, ende alle de boomen. | |
30Wanneer sy nu uytspruyten, ende ghy [dat] siet, soo weet ghy uyt u selven dat de somer nu na by is. | |
31Alsoo oock ghy, wanneer ghy dese dingen sult sien geschieden, soo weet dat het Ga naar margenoot36 Koninckrijcke Godts na by is. | |
32Voorwaer ick segge u, dat dit Ga naar margenoot37 geslachte geensins en sal voorby gaen, tot dat alles sal geschiet zijn. | |
33Ga naar margenoota De hemel ende de aerde sullen Ga naar margenoot38 voorby gaen, maer mijne woorden en sullen geensins voorby gaen. | |
34Ga naar margenootb Ende wacht u selven, dat uwe herten niet t’eeniger tijt beswaert en worden met brasserije, ende dronckenschap, ende Ga naar margenoot39 sorghvuldigheden deses levens, ende dat u dien dagh niet onvoorsiens [over] en kome. | |
35Ga naar margenootc Want gelijck een strick sal hy komen over alle de gene die Ga naar margenoot40 op den gantschen aerdtbodem geseten zijn. | |
[Folio 39v]
| |
36Ga naar margenootd Waeckt dan tot aller tijt, biddende dat ghy meught weerdigh geacht worden te ontvlieden Ga naar margenoot41 alle dese dingen die geschieden sullen, ende te Ga naar margenoot42 staen voor den Sone des menschen. | |
37Ga naar margenoote Des daeghs nu was hy leerende in den tempel, maer des nachts gingh hy uyt, ende vernachtte op den bergh, genaemt den olijf-[bergh.] | |
38Ende alle ’t volck quam ’s morgens vroegh tot hem in den tempel, om hem te hooren. |
|