Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus schrijft sijnen discipelen een formulier voor, om te bidden. 5 ende leert door de gelijckenissen van een vrient, ende van een vader, datse sullen verhoort worden, die in’t gebedt volherden. 14 Werpt eenen stommen duyvel uyt, ende wederspreeckt de lasteringe der gene die seyden dat hy sulcks door Beelzebul dede. 24 Verhaelt des menschen elendigen staet, in welcken de onreyne geest weder in keert. 27 Een vrouwe prijst saligh den buyck die Christum gedragen heeft. 29 Christus betuyght dat den Ioden het teecken Ione sal gegeven worden. 31 Stelt tegen hare hardtneckigheyt het exempel der Koninginne van ’t Zuyden, ende der Nineviten. 33 Leert door gelijckenisse van een keersse, dat men het licht des Euangeliums niet en moet verbergen. 37 Bestraft der Pharizeen ende Schriftgeleerden geveynstheyt, eergierigheyt, ende wreetheyt tegen alle Propheten ende Apostelen, ende dreyght haer de straffe Godts. 53 waer op de Pharizeen hem nieuwe lagen leggen. | |
1ENde het geschiedde, doe hy in een seker plaetse was biddende, als hy ophieldt, dat een van sijne discipelen tot hem seyde, Heere Ga naar margenoot1 leert ons bidden, gelijck oock Ioannes sijne discipelen geleert heeft. | |
2Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoota Wanneer ghy biddet, soo segget: Ga naar margenoot2 Onse Vader, die in de hemelen [zijt,] uwen name worde geheylight: uw’ Koninckrijcke kome: uwen wille geschiede, gelijck in den hemel, [alsoo] oock op der aerden. | |
4Ende vergeeft ons onse sonden: want oock wy vergeven eenen yegelicken die ons schuldigh is. Ende en leyt ons niet in versoeckinge, maer verlost ons van den boosen. | |
5Ende hy seyde tot haer, Wie van u sal eenen vrient hebben, ende sal Ga naar margenoot5 ter middernacht tot hem gaen, ende tot hem seggen, Vrient leent my drie brooden: | |
6Overmits mijn vrient Ga naar margenoot6 van de reyse tot my gekomen is, ende ick en hebbe niet dat ick hem voorsette: | |
7Ende dat die van binnen antwoordende soude seggen, Doet my geen moeyte aen: de deure is nu gesloten, ende mijne kinderen zijn met my Ga naar margenoot7 in de slaepkamer: ick en kan niet opstaen, om u te geven. | |
8Ick segge u-lieden, hoewel hy niet en soude opstaen ende hem geven, om dat hy sijn vrient is, nochtans om sijne Ga naar margenoot8 onbeschaemtheyts wille, sal hy opstaen, ende hem geven Ga naar margenoot9 soo veel als hy’er behoeft. | |
9Ende ick segge u-lieden, Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 Biddet, ende u sal gegeven worden: soecket, ende ghy sult vinden: kloppet, ende u sal open gedaen worden. | |
10Want een yegelick die bidt, die ontfanght: ende die soeckt, die vindt: ende die klopt, dien sal open gedaen worden. | |
11Ga naar margenootc Ende wat vader onder u, dien de sone om broot bidt, sal hem eenen steen geven? Of oock om eenen visch, sal hem voor eenen visch een slange geven? | |
12Ofte soo hy oock om een ey soude bidden, sal hy hem een scorpioen geven? | |
13Indien dan ghy die boos zijt, weet uwe kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer sal de Ga naar margenoot11 hemelsche Vader den Heyligen Geest geven den genen die hem bidden? | |
14Ga naar margenootd Ende hy wierp eenen duyvel uyt, ende die Ga naar margenoot12 was stom. Ende het geschiedde, als de duyvel uytgevaren was, dat de stom-[kolom]me sprack, ende de scharen verwonderden haer. | |
15Maer sommige van haer seyden, Ga naar margenoote Hy werpt de duyvelen uyt door Ga naar margenoot13 Beelzebul den Oversten der duyvelen. | |
16Ende andere [hem] versoeckende, Ga naar margenootf Ga naar margenoot14 begeerden van hem een teecken Ga naar margenoot15 uyt den hemel. | |
17Maer hy kennende hare Ga naar margenoot16 gedachten, seyde tot haer, Ga naar margenootg Een yeder Koninckrijck dat tegen hemselven verdeelt is, wort verwoest: ende Ga naar margenoot17 een huys tegen hemselven [verdeelt zijnde,] valt. | |
18Indien nu oock de satan tegen hemselven verdeelt is, hoe sal sijn Rijck bestaen? Dewijle ghy seght, dat ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe. | |
19Ende indien ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe, door wien werpense uwe Ga naar margenoot18 sonen uyt? Daerom sulle dese uwe Ga naar margenoot19 rechters zijn. | |
20Maer indien ick door Ga naar margenoot20 den vinger Godts de duyvelen uytwerpe, soo is dan het Koninckrijck Godts tot u gekomen. | |
21Wanneer een stercke gewapende sijn Ga naar margenoot21 hof bewaert, soo is Ga naar margenoot22 [al] wat hy heeft in Ga naar margenoot23 vrede. | |
22Ga naar margenooth Maer als een daer over komt, die stercker is dan hy, ende hem overwint, die neemt sijne geheele wapenrustinge, daer hy op vertrouwde, ende deelt sijnen Ga naar margenoot24 roof uyt. | |
23Ga naar margenooti Wie Ga naar margenoot25 met my niet en is, die is tegen my: ende wie met my niet en vergadert, die verstroyt. | |
24Ga naar margenootk Ga naar margenoot26 Wanneer de onreyne geest van den mensche uytgevaren is, soo gaet hy door Ga naar margenoot27 dorre plaetsen, soeckende ruste: ende die niet vindende, seght hy, Ick sal weder keeren in mijn huys daer ick uytgevaren ben. | |
26Dan gaet hy henen, ende neemt met hem seven andere geesten, booser dan hy selve is: ende ingegaen zijnde woonen sy aldaer: Ga naar margenootl ende het laetste van dien mensche wort erger dan het eerste. | |
27Ende het geschiedde, als hy dese dingen sprack, dat een seker vrouwe de stemme verheffende uyt de schare, tot hem seyde, Saligh is de buyck die u gedragen heeft, ende de borsten, die ghy hebt gezogen. | |
28Maer hy seyde, Ga naar margenootm Ga naar margenoot29 Ia saligh zijn de gene die het woort Godts hooren, ende dat selve bewaren. | |
29Ende als de scharen dicht by een vergaderden, begon hy te seggen, Dit is een boos geslachte: het versoeckt een teecken, ende haer en sal geen teecken gegeven worden, dan Ga naar margenootn het teecken Ione des Propheten. | |
30Want Ga naar margenoot30 gelijck Ionas den Nineviten een teecken geweest is, alsoo sal oock de Sone des menschen zijn desen geslachte. | |
31De Koninginne van het Zuyden sal opstaen in ’t oordeel met de mannen van dit geslachte, ende salse Ga naar margenoot31 veroordeelen: Ga naar margenooto want sy is gekomen Ga naar margenoot32 van de eynden der aerde, om te hooren de wijsheyt Salomons, ende siet, Ga naar margenoot33 meer dan Salomon is hier. | |
32De mannen van Nineve sullen opstaen in het oordeel met dit geslachte, ende sullen het selve veroordeelen: Ga naar margenootp want sy hebben haer bekeert op de predikinge Ione; ende siet, meer dan Ionas is hier. | |
33Ga naar margenootq Ende niemant die een keersse ontsteeckt, set [die] in ’t verborgen, noch onder een koornmate: maer op eenen kandelaer, op dat de gene die in komen Ga naar margenoot34 het licht sien mogen. | |
[Folio 34r]
| |
is oock uw’ geheel lichaem Ga naar margenoot35 verlicht: maer soo sy boos is, soo is oock uw’ [geheel] lichaem duyster. | |
36Indien dan uw’ lichaem geheel verlicht is, niet hebbende eenigh deel dat duyster is, soo sal het Ga naar margenoot37 geheel verlicht zijn, gelijck wanneer de keersse met het schijnsel u verlichtet. | |
37Als hy nu [dit] sprack, Ga naar margenoot38 badt hem een seker Pharizeus, dat hy by hem het middaghmael wilde eten: ende ingegaen zijnde sat hy aen. | |
38Ende de Pharizeus [dat] siende verwonderde hem, Ga naar margenoots dat hy niet eerst voor het middaghmael hem Ga naar margenoot39 gewasschen en hadde. | |
39Ende de Heere seyde tot hem, Ga naar margenoott Nu ghy Pharizeen, ghy reynight het buytenste des drinckbekers ende des schotels: Ga naar margenootv maer Ga naar margenoot40 het binnenste van u is vol van roof ende boosheyt. | |
40Ghy onverstandige, die het buytenste heeft gemaeckt, en heeft hy oock niet het binnenste gemaeckt? | |
41Ga naar margenootx Doch geeft tot aelmoessen het gene Ga naar margenoot41 daer in is: ende siet, Ga naar margenoot42 alles is u reyn. | |
42Ga naar margenooty Maer wee u Pharizeen, want ghy Ga naar margenoot43 vertient munte ende ruyte, ende Ga naar margenoot44 alle moeskruyt, ende Ga naar margenootz ghy gaet voorby Ga naar margenoot45 het oordeel ende de liefde Godts. Dit moest men doen, ende het ander niet na laten. | |
43Ga naar margenoota Wee u Pharizeen, want ghy bemint Ga naar margenoot46 het voorgestoelte in de Synagogen, ende de begroetingen op de merckten. | |
44Ga naar margenootb Wee u ghy Schriftgeleerde ende Pharizeen, ghy geveynsde: want ghy zijt gelijck de graven die Ga naar margenoot47 niet openbaer en zijn, ende de menschen die daer over wandelen Ga naar margenoot48 en weten het niet. | |
45Ende een van de Ga naar margenoot49 Wetgeleerde antwoordende seyde tot hem, Meester, als ghy dese dingen seght, soo doet ghy oock ons smaetheyt aen. | |
46Ga naar margenootc Doch hy seyde, Wee oock u Wetgeleerde, want ghy belastet de menschen met lasten swaer om dragen, ende selve en raeckt ghy die lasten niet aen met een van uwe vingeren. | |
47Ga naar margenootd Wee u, want ghy bouwet de graven der Propheten, ende uwe vaders hebben deselve gedoot. | |
48Soo getuyght ghy dan Ga naar margenoot50 dat ghy mede behagen hebt aen de wercken uwer vaderen: want sy hebbense gedoot, ende ghy Ga naar margenoot51 bouwet hare graven. | |
49Daerom oock Ga naar margenoot52 de wijsheyt Godts Ga naar margenoot53 seght. Ga naar margenoote Ick sal Propheten ende Apostelen tot haer senden, ende van dien sullen sy [sommige] dooden, ende [sommige] sullen sy uytjagen: | |
50Op dat van Ga naar margenoot54 dit geslachte afge-eyscht werde het bloet van alle de Propheten, dat vergoten is van de grontlegginge der werelt af. | |
51Ga naar margenootf Van het bloet Abels Ga naar margenootg tot het bloet Ga naar margenoot55 Zacharie, die gedoot is tusschen den altaer ende Ga naar margenoot56 het huys [Godts:] ja segge ick u, het sal afge-eyscht worden van dit geslachte. | |
52Ga naar margenooth Wee u ghy Wetgeleerde, want ghy hebt Ga naar margenoot57 den sleutel der kennisse wech genomen: ghy selve en zijt niet ingegaen, ende die in gingen hebt ghy verhindert. [kolom] | |
53Ende als hy dese dingen tot haer seyde, begonden de Schriftgeleerde ende Pharizeen Ga naar margenoot58 hardt aen te houden, ende hem van vele dingen Ga naar margenoot59 te doen spreken: | |
54Hem lagen leggende, ende soeckende yet uyt sijnen mont te bejagen, op dat sy hem beschuldigen mochten. |
|