Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus wort van de Ioden Pilato overgelevert, ende voor hem beschuldight: waer van ondervraeght zijnde, swijght stille. 6 Pilatus tracht hem los te laten, maer op het aendringen des volcks laet hy Barabbam los, ende geeft Christum over om gekruyst te worden. 16 welcken de krijghsknechten bespotten ende mishandelen. 21 Simon van Cyrenen wort gedwongen sijn kruys te dragen. 23 Hem wort myrrhenwijn aengeboden. 24 hy wort gekruyst met twee moordenaren. 29 ende van de voorby gaende gelastert. 33 Duysternisse komt op der aerden. 34 Christus roept tot sijnen Vader, ende wort daer over bespot. 36 ende als hem edick toegereyckt was, geeft hy sijnen geest. 38 De voorhangh des tempels scheurt. 40 Eenige vrouwen sien van verre toe. 42 Christus wort van Ioseph van Arimathea begraven. | |
1ENde Ga naar margenoota terstont des morgens vroegh hielden de Overpriesters te samen raet, met de Ouderlingen ende Schriftgeleerde, ende den geheelen Raet, ende Iesum gebonden hebbende, brachten sy [hem] henen, ende Ga naar margenoot1 gaven [hem] Ga naar margenootb aen Pilatum over. | |
2Ga naar margenootc Ende Pilatus vraeghde hem, Zijt ghy de Koningh der Ioden? Ende hy antwoordende seyde tot hem, Ga naar margenoot2 Ghy seght het. | |
3Ende de Overpriesters beschuldighden hem van vele [saken:] maer hy en antwoorde niets. | |
4Ga naar margenootd Ende Pilatus vraeghde hem wederom, seggende, En antwoort ghy niet? Siet, hoe vele [saken] sy tegen u getuygen. | |
6Ga naar margenoote Ende Ga naar margenoot4 op het feest liet hy haer eenen gevangenen los, wien sy oock begeerden. | |
7Ga naar margenootf Ende daer was een, genaemt Barabbas, gevangen met [andere] mede-oproermakers, die in den oproer eenen dootslagh gedaen hadde. | |
8Ende de schare riep uyt, ende begon te [kolom] begeeren, [dat hy dede] Ga naar margenoot5 gelijck hy haer altijt gedaen hadde. | |
9Ende Pilatus antwoordde haer, seggende, Wilt ghy dat ick u den Koningh der Ioden los late? | |
10(Want hy wist, dat hem de Overpriesters door nijdt overgelevert hadden) | |
11Ga naar margenootg Maer de Overpriesters beweeghden de schare, dat hy haer liever Barabbam soude los laten. | |
12Ende Pilatus antwoordende seyde wederom tot haer, Wat wilt ghy dan dat ick [met hem] doen sal, dien ghy een Koningh der Ioden noemt? | |
13Ende sy riepen wederom, Kruyst hem. | |
14Doch Pilatus seyde tot haer, Wat heeft hy dan quaets gedaen? Ende sy riepen te meer, Kruyst hem. | |
15Ga naar margenooth Pilatus nu willende de schare genoegh doen, heeft haer Barabbam los gelaten, ende Ga naar margenoot6 gaf Iesum over, als hy [hem] gegeesselt hadde, om gekruyst te worden. | |
16Ga naar margenooti Ende de krijghsknechten leydden hem binnen in de zale, welck is Ga naar margenoot7 het rechthuys, ende riepen de gantsche bende te samen. | |
17Ende Ga naar margenoot8 deden hem eenen purperen mantel aen, ende eene doorne kroone gevlochten hebbende, setteden hem [die] op. | |
18Ende begonden hem te groeten, [seggende,] Weest gegroet, [ghy] Koningh der Ioden. | |
19Ende sloegen sijn hooft met eenen rietstock ende bespogen hem, ende vallende op de knijen Ga naar margenoot9 aenbaden hem. | |
20Ende als sy hem bespottet hadden, deden sy hem den purperen mantel af, ende deden hem sijne eygene kleederen aen, ende leydden hem uyt om hem te kruycigen. | |
21Ga naar margenootk Ende sy dwongen eenen Simon van Cyrenen, die [daer] voorby gingh, komende van den acker, den vader Ga naar margenoot10 Alexandri ende Rufi, dat hy Ga naar margenoot11 sijn kruyce droege. | |
22Ga naar margenootl Ende sy brachten hem tot de plaetse Golgotha, het welck is, overgeset zijnde, Ga naar margenoot12 Hooftscheel plaetse. | |
24Ga naar margenootm Ende als sy hem gekruycight hadden Ga naar margenootn verdeelden sy sijne kleederen, werpende het lot over deselve, wat een yegelick wech nemen soude. | |
26Ga naar margenooto Ende het opschrift sijner beschuldinge was boven hem geschreven, DE KONINGH DER JODEN. | |
27Ende sy kruycighden met hem twee Ga naar margenoot15 moordenaers, eenen aen [sijn] rechter, ende eenen aen sijn slincker [zijde.] | |
28Ga naar margenootp Ende de Schrift is vervult geworden, die daer seght, Ende hy is met de misdadige gereeckent: | |
29Ga naar margenootq Ende die voorby gingen lasterden hem, schuddende hare hoofden, ende seggende, Ha! Ga naar margenootr ghy die den tempel afbreeckt, ende in drie dagen opbouwt. | |
30Behoudt u selven, ende komt af van het kruys. | |
31Ende insgelijcks oock de Overpriesters met de Schriftgeleerde, seyden tot malkanderen, al spottende, Hy heeft andere verlost, Ga naar margenoot16 hemselven en kan hy niet verlossen. | |
32De Christus, de Koningh Israëls kome nu af van het kruys, op dat wy het sien ende gelooven mogen. Oock Ga naar margenoot17 die met hem gekruyst waren, smadeden hem. | |
33Ga naar margenoots Ende als de seste ure gekomen was, wiert’er Ga naar margenoot18 duysternisse over de geheele aerde, tot de negende ure toe. | |
[Folio 25v]
| |
34Ende ter negender ure, riep Iesus met grooter stemme, seggende, Ga naar margenoott ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTHANI, ’t Welck is, overgeset zijnde, Mijn Godt, Mijn Godt, waerom hebt ghy my verlaten? | |
35Ende sommige van die daer by stonden, [dit] hoorende seyden, Siet, hy roept Eliam. | |
36Ga naar margenootv Ende daer liep een, ende vulde een spongie met edick, ende Ga naar margenoot19 stackse op eenen rietstock, ende gaf hem te drincken, seggende, Houdt stil: Laet ons sien of Elias komt, om hem af te nemen. | |
37Ende Iesus een groote stemme van [hem] gegeven hebbende, gaf den geest. | |
38Ga naar margenootx Ende Ga naar margenoot20 ’t voorhanghsel des tempels scheurde in tween, van boven tot beneden. | |
39Ga naar margenooty Ende de Hooftman over hondert, die daer by tegen over hem stont, siende dat hy Ga naar margenoot21 alsoo roepende den geest gegeven hadde, seyde, Waerlick dese mensche was Godts Sone. | |
40Ga naar margenootz Ende daer waren oock vrouwen Ga naar margenoota van verre [dit] aenschouwende, onder welcke oock was Maria Magdalene, ende Ga naar margenoot22 Maria Iacobi Ga naar margenoot23 des kleynen, ende Iose moeder, ende Ga naar margenoot24 Salome. | |
41Welcke oock, doe hy in Galilea was, hem waren gevolght, ende Ga naar margenootb hem gedient hadden, ende vele andere [vrouwen,] die met hem na Ierusalem opgekomen waren. | |
42Ga naar margenootc Ende als het nu Ga naar margenoot25 avont was geworden, dewijle het Ga naar margenoot26 de voorbereydinge was, welcke is de voor-Sabbath, | |
43Quam Ioseph, die van Arimathea [was,] een eerlick Raetsheer, die oock selve Ga naar margenoot27 het Koninckrijcke Godts was verwachtende, ende hem verstoutende gingh hy in tot Pilatum, ende begeerde het lichaem Iesu. | |
44Ende Pilatus verwonderde hem, dat Ga naar margenoot28 hy alreede gestorven was: ende den Hooftman over hondert tot hem geroepen hebbende vraeghde hem, of hy lange gestorven was. | |
45Ende als hy het van den Hooftman over hondert verstaen hadde, schonck hy Ioseph het lichaem. | |
46Ende hy kocht fijn lijnwaet, ende hem afgenomen hebbende, wandt [hem] in dat fijn lijnwaet, ende Ga naar margenootd leyde hem in een graf, het welck Ga naar margenoot29 uyt een steenrotze gehouwen was: ende hy wentelde eenen steen tegen de deure des grafs. | |
47Ende Ga naar margenoot30 Maria Magdalene, ende Maria [de moeder] Iose aenschouwden, waer hy geleght wiert. |
|