Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus wort op den bergh verheerlickt, in tegenwoordigheyt van Mosis ende Elias: ende wort betuyght te zijn de Sone Godts 11 Leert dat Ioannes de Dooper is de Elias, die komen soude. 14 Werpt eenen stommen ende dooven duyvel uyt. 18 het welck sijne discipelen niet en hadden konnen doen. 28 daer van d’oorsake verhaelt wort. 31 Voorseght wederom sijne doot ende opstandinge. 33 Vermaent sijne Apostelen tot nedrigheyt door het exempel van een kindeken. 38 Wil niet belet hebben den genen die in sijnen name duyvelen uytwierp. 41 Belooft vergeldingen dien die de minste weldaet aen de sijne doet. 42 ende dreyght sware straffen den genen die ergernisse geven. 43 Wijst aen dat men van sich moet weeren al wat ergerlick ofte hinderlick is ter saligheyt. 49 Spreeckt van sout in hemselven, ende vrede met andere te hebben. | |
1Ga naar margenoota ENde hy seyde tot haer, Ga naar margenoot1 Voorwaer ick segge u, datter sommige zijn van de gene die hier Ga naar margenoot2 staen, die den doot niet en sullen smaken, tot dat sy sullen hebben gesien, dat het Koninckrijck Godts Ga naar margenoot3 met kracht gekomen zy. | |
2Ga naar margenootb Ende Ga naar margenoot4 na ses dagen, nam Iesus met hem Petrum, ende Iacobum, ende Ioannem, ende brachtse op eenen hoogen bergh bezijden alleen, ende hy wiert voor haer van gedaente verandert. | |
3Ende sijne kleederen wierden blinckende, seer wit als sneeuw, hoedanige geen volder op aerden [soo] wit maken en kan. | |
5Ende Petrus antwoordende seyde tot Iesum, Rabbi, Het is goet dat wy hier zijn, ende laet ons drie Ga naar margenoot6 tabernakelen maken, voor u eenen, ende voor Moses eenen, ende voor Elias eenen. | |
6Want hy en wist niet Ga naar margenoot7 wat hy seyde: want sy waren seer Ga naar margenoot8 bevreest. | |
7Ende daer quam een wolcke, diese overschaduwde, ende eene stemme quam uyt de wolcke, seggende, Ga naar margenootc Dese is mijn geliefde Sone: Ga naar margenootd Hoort hem. | |
8Ende haestelick rontom siende, en sagen sy niemant meer dan Iesum alleen by haer. | |
9Ga naar margenoote Ende als sy van den bergh af quamen, geboodt hy haer, dat sy niemant verhalen en souden het gene sy gesien hadden, dan wanneer de Sone des menschen uyt den dooden soude opgestaen zijn. | |
10Ende sy behielden Ga naar margenoot9 dit woort by haer selven, vragende onder malkanderen, Ga naar margenoot10 wat het was, uyt den dooden opstaen. | |
11Ende sy vraeghden hem seggende, Waerom seggen de Schriftgeleerde, Ga naar margenootf dat Elias eerst komen moet? | |
12Ende hy antwoordende seyde tot haer, Elias sal wel eerst komen, ende alles weder oprechten; ende [’t sal geschieden] Ga naar margenootg Ga naar margenoot11 gelijck geschreven is van den Sone des menschen, dat hy veel lijden sal ende Ga naar margenoot12 veracht worden. | |
13Maer ick segge u, dat oock Elias gekomen is, ende sy hebben hem gedaen al wat sy gewilt hebben, Ga naar margenooth gelijck van hem geschreven is. | |
14Ende als hy by Ga naar margenoot13 de discipelen gekomen was, sagh hy een groote schare rontom haer, ende [eenige] Schriftgeleerde met haer Ga naar margenoot14 twistende. | |
15Ende terstont de geheele schare hem siende Ga naar margenoot15 wiert verbaest, ende toeloopende groeteden sy hem. [kolom] | |
17Ga naar margenooti Ende een uyt de schare antwoordende seyde, Meester, ick hebbe mijnen sone tot u gebracht, die eenen Ga naar margenoot17 stommen geest heeft. | |
18EndeGa naar margenoot18 waer hy hem oock aengrijpt, soo scheurt hy hem, ende schuymt, ende knersset met sijne tanden, ende Ga naar margenoot19 verdorret: ende ick hebbe uwe discipelen Ga naar margenoot20 geseght, dat sy hem souden uytwerpen, ende sy en hebben niet gekonnen. | |
19Ende hy antwoordde hem, ende seyde, O ongeloovigh geslachte, hoe lange sal ick noch by u-lieden zijn? Hoe lange sal ick u noch verdragen? Brenght hem tot my. | |
20Ende sy brachten den selven tot hem: Ga naar margenootk ende als hy hem sagh, Ga naar margenoot21 scheurde hem terstont de geest: ende hy vallende op de aerde, wentelde sich al schuymende. | |
21Ende hy vraeghde sijnen vader, Hoe langen tijt is’t, dat hem dit over gekomen is? Ende hy seyde hem, Van [sijne] kintsheyt af. | |
22Ende menighmael heeft hy hem oock in het vyer ende in het water geworpen, om hem Ga naar margenoot22 te verderven: maer soo ghy yet kondt, zijt met innerlicke ontferminge over ons beweeght, ende helpt ons. | |
23Ende Iesus seyde tot hem, Soo ghy kondt gelooven, Ga naar margenootl alle dingen zijn mogelick den genen die gelooft. | |
24Ende terstont de vader des kints roepende met tranen seyde, Ick geloove Heere, komt mijne ongeloovigheyt te hulpe. | |
25Ende Iesus siende dat de schare gesamentlick toeliep, bestrafte den onreynen geest, seggende tot hem, Ghy stomme ende doove geest, ick bevele u, gaet uyt van hem, ende en komt niet meer in hem. | |
26Ende Ga naar margenoot23 hy roepende, ende hem seer scheurende gingh uyt, ende [’t kint] wiert als doot, alsoo dat vele seyden, dat het gestorven was. | |
27Ende Iesus hem by der hant grijpende, rechtede hem op: ende hy stont op. | |
28Ga naar margenootm Ende als Ga naar margenoot24 hy in huys gegaen was, vraeghden hem sijne discipelen alleen, Waerom en hebben wy hem niet konnen uytwerpen? | |
29Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoot25 Dit geslachte en kan nergens door uytgaen, dan Ga naar margenoot26 door bidden ende vasten. | |
30Ga naar margenootn Ende van daer wech gaende, reysden sy door Galileen, ende hy en wilde niet dat het yemant wiste. | |
31Want hy leerde sijne discipelen, ende seyde tot haer, De Sone des menschen Ga naar margenoot27 sal overgelevert worden in de handen der menschen, ende sy sullen hem dooden: ende gedoot zijnde sal hy ten derden dage weder opstaen. | |
33Ga naar margenooto Ende hy quam te Capernaum, ende in Ga naar margenoot29 het huys gekomen zijnde vraeghde hy haer, Waer van hadt ghy woorden onder malkanderen op den wegh? | |
34Doch sy swegen: want sy waren onder malkanderen in woorden geweest op den wegh, wie de meeste [soude zijn.] | |
35Ende neder geseten zijnde, riep hy de twaelve, ende seyde tot haer, Ga naar margenootp Indien yemant wil de eerste zijn, Ga naar margenoot30 die sal de laetste van allen zijn, ende aller dienaer. | |
36Ende nemende een kindeken stelde hy dat midden onder haer, ende Ga naar margenootq omvingh het met sijne armen, ende seyde tot haer, | |
37Ga naar margenootr Soo wie een van soodanige kinderkens sal ontfangen in mijnen name, die ontfanght my: ende soo wie my sal ontfangen, die en ontfanght my Ga naar margenoot31 niet, maer dien die my gesonden heeft. | |
38Ga naar margenoots Ende Ioannes antwoordde hem, seggende, Meester, wy hebben eenen gesien, die de duyvelen uytwierp in uwen name, | |
[Folio 22r]
| |
welcke ons niet en volght, ende wy hebben het hem verboden, om dat hy ons niet en volght. | |
39Ga naar margenoott Doch Iesus seyde, En verbiedt hem niet, want daer en is niemant die eene Ga naar margenoot32 kracht doen sal in mijnen name, ende haestelick van my sal konnen Ga naar margenoot33 qualick spreken. | |
41Ga naar margenoot35 Want Ga naar margenootv soo wie u-lieden eenen beker waters sal geven te drincken in mijnen name, om dat ghy Christi [discipelen] zijt, voorwaer segge ick u, hy en sal sijnen loon geensins verliesen. | |
42Ga naar margenootx Ende soo wie eenen van dese Ga naar margenoot36 kleyne, die in my gelooven, ergert, het ware hem Ga naar margenoot37 beter dat eenen meulensteen om sijnen hals Ga naar margenoot38 gedaen ware, Ga naar margenoot39 ende dat hy in de zee geworpen ware. | |
43Ga naar margenooty Ende indien uwe hant u ergert, houwtse af: het is u beter Ga naar margenoot40 verminckt tot het leven in te gaen, dan de twee handen hebbende Ga naar margenoot41 henen te gaen in de helle, in dat onuytblusschelick vyer: | |
44Ga naar margenootz Daer haren Ga naar margenoot42 worm niet en sterft, ende het Ga naar margenoot43 vyer niet uytgebluscht en wort. | |
45Ende indien uwe voet u ergert, houwt hem af: het is u beter kreupel tot het leven in te gaen, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de Ga naar margenoot44 helle, in dat onuytblusschelick vyer: | |
46Daer haren worm niet en sterft, ende dat vyer niet uytgebluscht en wort. | |
47Ende indien uwe ooge u ergert, werptse uyt: het is u beter maer een ooge hebbende in het Koninckrijcke Godts in te gaen, dan twee oogen hebbende in ’t helsche vyer geworpen te worpen: | |
48Daer haren worm niet en sterft, ende het vyer niet uytgebluscht en wort. | |
49Want Ga naar margenoot45 een yeder sal met Ga naar margenoot46 vyer gesouten worden, Ga naar margenoota ende Ga naar margenoot47 yeder offerande sal met sout gesouten worden. | |
50Ga naar margenootb Ga naar margenoot48 Het sout is goet, maer indien het sout onsout wort, waer mede sult ghy dat smakelick maken? Ga naar margenootc Hebt Ga naar margenoot49 sout in u selven, ende houdt vrede onder malkanderen. |
|