Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus vermaent sijne toehoorders, dat sy sullen volgen het gene de Schriftgeleerde ende Pharizeen uyt Mose haer leeren, ende niet hare wercken. 5 Beschrijft der selver geveynstheyt ende eergierigheyt. 8 ende vermaent de sijne sich daer van te wachten, ende na nedrigheyt te staen. 13 Verkondight het wee achtmael over de Pharizeen ende Schriftgeleerde, om verscheydene hare boose stucken, als namelick datse den hemel sloten voor de menschen. 14 der weduwen huysen op aten. 15 quade Ioden-genooten maeckten. 16 verkeerdelick leerden sweeren by den tempel, altaer, ende hemel. 23 kleyne dingen vertiendden ende het swaerste van de wet nalieten. 25 datse het buytenste reynighden ende niet het herte. 27 de gewittede graven gelijck zijnde. 29 Datse der ouder Propheten graven optimmerden, ende de nieuwe sochten te dooden. 37 Klaeght over de harneckigheyt der stadt Ierusalem, ende voorseght haren ondergangh. | |
1DOe sprack Iesus tot de scharen ende tot sijne discipelen, | |
2Seggende, Ga naar margenoota De Schriftgeleerde, ende de Pharizeen Ga naar margenoot1 zijn geseten op den stoel Mosis: | |
3Ga naar margenootb Daerom Ga naar margenoot2 al wat sy u seggen dat ghy houden sult, houdt [dat] ende doet [het,] maer en doet niet na hare wercken: Ga naar margenootc want sy seggen ’t, ende en doen ’t niet. | |
4Ga naar margenootd Want sy Ga naar margenoot3 binden lasten die swaer zijn ende qualick om dragen, ende leggense op de schouderen der menschen, maer sy en willen die met haren vinger niet verroeren. | |
5Ende alle hare wercken doen sy Ga naar margenoote om van de menschen gesien te worden. Want sy maken Ga naar margenootf hare Ga naar margenoot4 gedenck-cedels breedt, ende maken de Ga naar margenoot5 zoomen van hare kleederen groot. | |
6Ga naar margenootg Ende sy beminnen de voor-aensittinge in de maeltijden, ende de voorgestoelten in de Synagogen. | |
7Oock de begroetingen op de merckten ende van de menschen Ga naar margenooth genaemt te worden Ga naar margenoot6 Rabbi, Rabbi. | |
8Doch ghy en sult niet Ga naar margenoot7 Rabbi genaemt worden, want een is uw’ Ga naar margenoot8 Meester, [namelick] Christus: ende ghy zijt alle broeders. | |
9Ende en sult niemant uwen vader noemen op der aerden: Ga naar margenooti want Ga naar margenoot9 een is uw’ vader, [namelick] die in de hemelen is. | |
10Noch ghy en sult niet meesters genoemt worden: want Ga naar margenoot10 een is uw’ Meester [namelick] Christus: | |
12Ga naar margenootl Ende wie hemselven verhoogen sal, [die] sal vernedert worden: ende wie hemselven sal vernederen, [die] sal verhooght worden. | |
13Ga naar margenootm Maer wee u ghy Schriftgeleerde ende Pharizeen, ghy geveynsde: Want ghy sluyt het Koninckrijck der hemelen voor de menschen, overmits ghy [daer] niet in en [kolom] gaet, noch Ga naar margenoot12 de gene die ingaen souden, niet en laet in gaen. | |
14Ga naar margenootn Wee u ghy Schriftgeleerde ende Pharizeen, ghy geveynsde: Want ghy eet de huysen der weduwen op, ende [dat] onder Ga naar margenoot13 den schijn Ga naar margenoot14 van lange te bidden. Daerom sult ghy te Ga naar margenoot15 swaerder oordeel ontfangen. | |
15Wee u ghy Schriftgeleerde ende Pharizeen, ghy geveynsde: Want ghy omreyst zee ende Ga naar margenoot16 lant om een Ga naar margenoot17 Iodegenoot te maken: ende als hy het geworden is, soo maeckt ghy hem een Ga naar margenoot18 kint der hellen, tweemael meer dan ghy [zijt.] | |
16Wee u ghy blinde leydslieden, die segget, Soo wie gesworen sal hebben by den tempel, Ga naar margenoot19 dat en is niet: maer soo wie gesworen sal hebben by het gout des tempels, Ga naar margenoot20 die is schuldigh. | |
17Ga naar margenoot21 Ghy dwase ende blinde: want welck is meerder, het gout, ofte de tempel die het gout heylight? | |
18Ende soo wie gesworen sal hebben by den altaer, dat en is niet: maer soo wie gesworen sal hebben by Ga naar margenoot22 de gave, die daer op is, die is schuldigh. | |
19Ghy dwase ende blinde: want wat is meerder, de gave, of Ga naar margenooto den altaer die de gave heylight? | |
20Daerom wie sweert by den altaer, die sweert by den selven, ende by al wat daer op is. | |
21Ga naar margenootp Ende wie sweert by den tempel, die sweert by den selven, ende by dien Ga naar margenoot23 die daer in woont. | |
22Ga naar margenootq Ende wie sweert by den hemel, die sweert by den throon Godts, ende by dien die daer op sit. | |
23Ga naar margenootr Wee u ghy Schriftgeleerde ende Pharizeen, ghy geveynsde, want ghy Ga naar margenoot24 vertient Ga naar margenoot25 de munte, ende de dille, ende het komijn, Ga naar margenoots ende ghy laet na Ga naar margenoot26 het swaerste der wet, [namelick] Ga naar margenoot27 het oordeel, ende Ga naar margenoot28 de barmhertigheyt, ende Ga naar margenoot29 het geloove. Ga naar margenoott Dese dingen moest men doen, ende de andere niet nalaten. | |
24Ghy blinde leydslieden, die ghy Ga naar margenoot30 de mugge uytzijget, ende den kemel doorswelget. | |
25Ga naar margenootv Wee u ghy Schriftgeleerde ende Pharizeen, ghy geveynsde: want ghy reynight het buytenste des drinckbekers ende des schotels, maer van binnen zijnse vol Ga naar margenoot31 van roof ende onmatigheyt. | |
26Ghy blinde Pharizeer Ga naar margenoot32 reynight eerst Ga naar margenootx dat binnen in den drinckbeker ende de schotel is, op dat oock het buytenste der selve reyn worde. | |
27Wee u ghy Schriftgeleerde ende Pharizeen, ghy geveynsde: want ghy zijt Ga naar margenooty de wit-geplaesterde graven gelijck, die van buyten wel schoon schijnen, maer van binnen zijnse vol dootsbeenderen ende aller onreynigheyt. | |
28Alsoo oock schijnt ghy wel den menschen van buyten rechtveerdigh, maer van binnen zijt ghy vol geveynstheyt ende ongerechtigheyt. | |
29Ga naar margenootz Wee u ghy Schriftgeleerde ende Pharizeen, ghy geveynsde: want ghy bouwt de graven der Propheten op, ende verciert de Ga naar margenoot33 graf-teeckenen der rechtveerdige. | |
[Folio 13r]
| |
souden met haer geen gemeenschap gehadt hebben Ga naar margenoot35 aen het bloet der Propheten. | |
31Aldus getuyght ghy [tegen] u selven, Ga naar margenoota dat ghy Ga naar margenoot36 kinderen zijt der gene die de Propheten gedoot hebben. | |
33Ga naar margenootb Ghy Ga naar margenoot38 slangen, ghy adderen gebroetsels, hoe soudt ghy de Ga naar margenoot39 helsche verdoemenisse ontvlieden? | |
34Ga naar margenootc Daerom siet Ga naar margenootd ick sende tot u Propheten, ende Wijse, ende Ga naar margenoot40 Schriftgeleerde, ende uyt den selven sult ghy [sommige] dooden ende kruycigen, ende [sommige] uyt den selven sult Ga naar margenoote ghy geesselen in uwe Synagogen, ende sultse vervolgen van stadt tot stadt. | |
35Op dat op u kome alle het rechtveerdige Ga naar margenoot41 bloet, dat vergoten is op der aerden, Ga naar margenootf van het bloet des rechtveerdigen Abels af tot op Ga naar margenootg het bloet Zacharie des soons Ga naar margenoot42 Barachie, welcken ghy gedoot hebt tusschen den tempel ende den altaer. | |
36Voorwaer segge ick u, alle dese dingen sullen komen over dit geslachte. | |
37Ga naar margenooth Ierusalem, Ierusalem, ghy die de Propheten doodet, ende Ga naar margenooti steenight die tot u gesonden zijn: Ga naar margenootk Hoe menighmael hebbe ick Ga naar margenoot43 uwe kinderen willen by een vergaderen, gelijckerwijs een hinne hare kieckenen by een vergadert onder de vleugelen, ende ghylieden Ga naar margenoot44 en hebt niet gewilt. | |
39Want ick segge u, ghy en sult my van nu aen niet sien, Ga naar margenoot46 tot dat ghy seggen sult, Ga naar margenootm Gezegent Ga naar margenoot47 [is] hy die komt in den name des Heeren. |
|