Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 9r]
| |
1 De Pharizeen ende Sadduceen eysschen een teecken, maer worden van Christo bestraft, ende op het teecken Ione gewesen. 5 Christus waerschouwt sijne discipelen voor der selver suerdeessem. 13 Verscheyden gevoelen des gemeynen volcks van Christo. 15 Petri belijdenisse van den selven, welcken Christus prijst, ende belooft hem de sleutelen des hemelrijcks. 21 Voorseght sijnen doot ende opstandinge, ende verwerpt de verkeerde afradinge Petri. 24 Hoe men Christum moet navolgen ende de ziele bewaren. 27 Van Christi toekomste in sijne heerlickheyt. | |
1Ga naar margenoota ENde de Pharizeen ende Sadduceen tot hem gekomen zijnde, ende [hem] Ga naar margenoot1 versoeckende, begeerden van hem, dat hy haer een teecken Ga naar margenoot2 uyt den hemel soude toonen. | |
2Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenootb Als het avont geworden is, seght ghy, Schoon weder, want de hemel is Ga naar margenoot3 root. | |
3Ende des morgens, Heden onweder, want den hemel is droevigh root. Ghy geveynsde, het Ga naar margenoot4 aenschijn des hemels weet ghy wel te onderscheyden, ende en kondt ghy Ga naar margenoot5 de teeckenen der tijden niet [onderscheyden?] | |
4Ga naar margenootc Ga naar margenoot6 Het boos ende overspeligh geslachte versoeckt een teecken: ende haer en sal Ga naar margenoot7 geen teecken gegeven worden dan het teecken Ga naar margenootd Ione des Propheten. Ende haer verlatende gingh hy Ga naar margenoot8 wech. | |
5Ende als sijne discipelen op d’ander zijde gekomen waren, hadden sy vergeten brooden [mede] te nemen. | |
6Ga naar margenoote Ende Iesus seyde tot haer, Siet toe, ende wacht u van den suerdeessem der Pharizeen ende Sadduceen. | |
7Ende sy Ga naar margenoot9 overleydden by haer selven, seggende, [’t Is] om dat wy geen brooden [mede] genomen en hebben. | |
8Ende Iesus [dat] wetende seyde tot haer, Wat overleght ghy by u selven, ghy kleyn geloovige, dat ghy geen brooden [mede] genomen en hebt? | |
9Ga naar margenootf En verstaet ghy noch niet? noch en gedenckt ghy niet aen de vijf brooden der vijf duysent [mannen,] ende hoe veel korven ghy opnaemt? | |
10Ga naar margenootg Noch aen de seven brooden der vier duysent [mannen,] ende hoe veel manden ghy opnaemt? | |
11Hoe en verstaet ghy niet, dat ick u van geen broot gesproken en hebbe, [als ick seyde] dat ghy u wachten soudt van den suerdeessem der Pharizeen ende Sadduceen? | |
12Doe verstonden sy, dat hy niet geseght en hadde, dat sy haer wachten souden van den suerdeessem des broots, maer van de Ga naar margenoot10 leere der Pharizeen ende Sadduceen. | |
13Ga naar margenooth Als nu Iesus gekomen was in de deelen Ga naar margenoot11 Cesaree Philippi, vraeghde hy sijne discipelen, seggende, Wie seggen de menschen, dat ick, de Sone des menschen, ben? | |
14Ende sy seyden, Ga naar margenooti Sommige, Ioannes de Dooper, ende andere, Elias, ende andere, Ieremias, ofte een van de Propheten. | |
15Hy seyde tot haer, Maer ghy, wie seght ghy dat ick ben? | |
16Ga naar margenootk Ende Simon Petrus Ga naar margenoot12 antwoordende seyde, Ghy zijt Ga naar margenoot13 de Christus, de Sone des levendigen Godts. | |
17Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Saligh zijt ghy, Simon Ga naar margenoot14 Bar-Iona: [kolom] want Ga naar margenoot15 vleesch ende bloet en heeft u [dat] niet geopenbaert, Ga naar margenootl maer mijn Vader, die in de hemelen is. | |
18Ga naar margenootm Ende ick segge u oock, dat ghy zijt Petrus, ende op Ga naar margenootn dese Ga naar margenoot16 Petra sal ick mijn gemeynte bouwen, ende Ga naar margenooto de Ga naar margenoot17 poorten der helle en sullen deselve niet overweldigen. | |
19Ga naar margenootp Ende ick sal u geven de Ga naar margenoot18 sleutelen van het Koninckrijck der hemelen: ende Ga naar margenoot19 soo wat ghy sult binden op der aerden, Ga naar margenoot20 sal in de hemelen gebonden zijn. Ende soo wat ghy ontbinden sult op der aerden, sal in de hemelen ontbonden zijn. | |
20Doe verboodt hy sijne discipelen, dat sy niemant seggen en souden, dat hy was Iesus de Christus. | |
21Ga naar margenootq Van doen aen begon Iesus sijne discipelen te vertoonen, dat hy Ga naar margenoot21 moeste henen gaen na Ierusalem, ende vele lijden van de Ga naar margenoot22 Ouderlingen ende Overpriesteren, ende Schriftgeleerden, ende gedoot worden, ende ten derden dage opgeweckt worden. | |
22Ende Petrus hem tot sich genomen hebbende, begon hem te bestraffen, seggende, Ga naar margenoot23 Heere [zijt] u genadigh: dit en sal u geensins geschieden. | |
23Maer hy hem omkeerende seyde tot Petrum, Gaet wech achter my Ga naar margenoot24 satana, Ga naar margenootr ghy zijt Ga naar margenoot25 my een aenstoot: want ghy en versint niet de dingen die Godts zijn, maer die der menschen zijn. | |
24Doe seyde Iesus tot sijne discipelen, Ga naar margenoots Soo yemant Ga naar margenoot26 achter my wil komen, die Ga naar margenoot27 verloochene hemselven, ende neme sijn kruys op, ende volge my. | |
25Ga naar margenoott Want soo wie sijn Ga naar margenoot28 leven sal willen behouden, die sal het selve verliesen: maer soo wie sijn leven verliesen sal, om mijnent wille, die sal ’t selve vinden. | |
26Ga naar margenootv Want wat batet een mensche, soo hy de geheele werelt gewint, ende lijdt schade sijner ziele? Ofte Ga naar margenootx wat sal een mensche geven, tot Ga naar margenoot29 lossinge van sijne ziele. | |
27Ga naar margenooty Want de Sone des menschen sal komen in de Ga naar margenootz heerlickheyt sijns Vaders met sijne Engelen, ende Ga naar margenoota als dan sal hy een yegelick vergelden Ga naar margenoot30 na sijn doen. | |
28Ga naar margenootb Voorwaer segge ick u, daer zijn sommige van die Ga naar margenoot31 hier staen, dewelcke den doot niet smaken en sullen, tot dat sy den Sone des menschen sullen hebben Ga naar margenoot32 sien komen in sijn Koninckrijcke. |
|