Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus leert voorder, hoe men van sijnen naesten moet oordeelen, ende den selven bestraffen. 6 Dat men het heylige den verachters niet en moet voordragen. 7 Dat men met bidden moet aenhouden. 12 Hoe men handelen moet met sijnen naesten. 13 Van de enge ende wijde poorte. 15 Van de valsche propheten te mijden. 21 Dat niet alle die uyterlick Godt dienen sullen saligh worden. 24 Dat men het woort Godts niet alleen moet hooren maer oock doen. | |
2Ga naar margenootb Want met welck oordeel ghy oordeelt, sult ghy geoordeelt worden: ende met welcke mate ghy metet, sal u weder gemeten worden. | |
3Ga naar margenootc Ende wat siet ghy den Ga naar margenoot2 splinter die in de ooge uwes broeders is, maer den balck die in uwe ooge is en merckt ghy niet? | |
4Of, hoe sult ghy tot uwen broeder seggen, Laet toe dat ick den splinter uyt uw’ ooge uyt doe, ende siet daer is een balck in uwe ooge. | |
5Ga naar margenootd Ghy geveynsde, werpt eerst den balck uyt uw’ ooge, ende dan sult ghy besien, om den splinter uyt uwes broeders ooge uyt te doen. | |
6Ga naar margenoote En geeft het Ga naar margenoot3 heylige den honden niet, noch en werpt uwe peerlen niet voor de swijnen: op dat sy niet t’eeniger tijt deselve met hare voeten en vertreden, ende [haer] omkeerende u en verscheuren. | |
7Ga naar margenoot4 Biddet, Ga naar margenootf ende u sal gegeven worden: soecket, ende ghy sult vinden: kloppet, ende u sal open gedaen worden. | |
8Ga naar margenootg Want een yegelick die Ga naar margenoot5 bidt, die ontfanght: ende die soeckt, die vindt: ende die klopt, dien sal open gedaen worden. | |
9Ofte wat mensche is’er onder u, soo sijn sone hem soude bidden om broot, die hem eenen steen sal geven? | |
10Ende soo hy hem om een visch soude bidden, die hem een slange sal geven? | |
11Indien dan ghy, Ga naar margenooth die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer sal uwe Vader, die in de hemelen is, goede [gaven] geven, den genen, diese van hem bidden. | |
12Ga naar margenooti Alle [dingen] dan die ghy wilt dat u de menschen souden doen, doet ghy hen oock alsoo: Want dat is Ga naar margenoot6 de wet ende de Propheten. | |
13Ga naar margenootk Gaet in door de enge poorte: want wijdt is de poorte, ende breet is de wegh, die tot het verderf leyt, ende vele zijnder die door deselve ingaen. | |
14Ga naar margenootl Want de poorte is enge, ende de wegh Ga naar margenoot7 is naeuwe die tot het leven leyt, ende weynige zijnder die den selven vinden. | |
15Ga naar margenootm Maer wacht [u] van de valsche propheten, dewelcke in Ga naar margenoot8 schaeps kleederen tot u komen, maer van binnen zijnse grijpende Ga naar margenoot9 wolven. | |
16Aen hare Ga naar margenoot10 vruchten sult ghyse kennen. Leest men oock een druyve van doornen, of vijgen van distelen? | |
17Ga naar margenootn Alsoo een yeder goede boom, brenght voort goede vruchten, ende Ga naar margenoot11 een quade boom brenght voort quade vruchten. | |
18Een goede boom en kan geen quade vruchten voort brengen: noch een quade boom goede vruchten voort brengen. | |
19Een yeder boom die geen goede vrucht voort en brenght, wort uytgehouwen, ende in het vyer geworpen. | |
[Folio 4v]
| |
20Soo sult ghy dan deselve aen hare vruchten kennen. | |
21Ga naar margenooto Niet een yegelick, Ga naar margenoot12 die tot my seght, Heere, Heere, en sal ingaen in ’t Koninckrijcke der hemelen: maer Ga naar margenoot13 die daer doet den wille mijns Vaders, die in de hemelen is. | |
22Ga naar margenootp Vele sullen Ga naar margenoot14 ten dien dage tot my seggen, Heere, Heere, en hebben wy niet Ga naar margenoot15 in uwen name gepropheteert, ende in uwen name duyvelen uytgeworpen, ende in uwen name vele Ga naar margenoot16 krachten gedaen? | |
23Ga naar margenootq Ende dan sal ick haer Ga naar margenoot17 opentlick aenseggen, Ick en hebbe u noyt Ga naar margenoot18 gekent. Ga naar margenootr Gaet wech van my ghy die de ongerechtigheyt werckt. | |
24Ga naar margenoots Een yegelick dan die dese mijne woorden hoort, ende deselve doet, dien sal ick vergelijcken by een voorsichtigh man, die sijn huys op een steenrotze gebouwt heeft. | |
25Ende daer is Ga naar margenoot19 slaghregen neder gevallen, ende de waterstroomen zijn gekomen, ende de winden hebben gewaeyt, ende zijn tegen het selve huys aengevallen, ende het en is niet gevallen, want het was op Ga naar margenoot20 de steenrotze gegront. | |
26Ga naar margenoott Ende een yegelick die dese mijne woorden hoort, ende deselve niet en doet, die sal by eenen dwasen man vergeleken worden, die sijn huys op het Ga naar margenoot21 zant gebouwt heeft. | |
27Ende de slaghregen is neder gevallen, ende de waterstroomen zijn gekomen, ende de winden hebben gewaeyt, ende zijn tegen het selve huys aengeslagen, ende het is gevallen, ende sijnen val was groot. | |
28Ende het is geschiet, als Iesus dese woorden ge-eyndight hadde, [dat] de scharen haer Ga naar margenoot22 ontsetteden over sijne leere. | |
29Ga naar margenootv Want hy leerde haer, als Ga naar margenoot23 macht hebbende, ende niet als de Schriftgeleerde. |
|