Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus leert, hoe men moet aelmoessen geven. 5 bidden. 16 vasten. 19 wat voor schatten vergaderen. 22 hoe het verstant moet gericht zijn. 24 Dat men geen twee heeren kan dienen. 25 Dat men de sorge van lichamelicke nootdruft moet Gode bevelen. 33 ende voor al het Koninckrijcke Godts soecken. | |
1HEbt acht, dat ghy uwe Ga naar margenoot1 aelmoesse niet en doet voor de menschen, om van haer gesien te worden: anders soo en hebt ghy geenen loon by uwen Vader, die in de hemelen is. | |
2Ga naar margenoota Wanneer ghy dan aelmoesse doet, soo en laet voor u niet trompetten, gelijck de Ga naar margenoot2 geveynsde in de Synagogen, ende op de straten doen, op datse van de menschen ge-eert mogen worden: Voorwaer segge ick u, Ga naar margenoot3 sy hebben haren loon wech. | |
3Maer als ghy aelmoesse doet, Ga naar margenoot4 soo en laet uwe slincke [hant] niet weten, wat uwe rechte doet. | |
4Op dat uwe aelmoesse in het verborgen zy: ende uwe Vader, die in ’t verborgen siet, die sal ’t u Ga naar margenoot5 in ’t Ga naar margenootb openbaer vergelden. | |
5Ende wanneer ghy Ga naar margenoot6 bidt, soo en sult ghy niet zijn gelijck de geveynsde: want die plegen geerne in de Ga naar margenoot7 Synagogen, ende op de hoecken der straten staende te bidden, Ga naar margenoot8 op dat sy van den menschen mogen gesien worden. Voorwaer ick segge u, dat sy haren loon wech hebben. | |
6Maer ghy, wanneer ghy bidt, Ga naar margenootc gaet in uwe Ga naar margenoot9 binnenkamer, ende uwe deure gesloten hebbende bidt uwen Vader die in het verborgen is, ende uw’ Vader die in’t verborgen siet, sal ’t u in ’t openbaer vergelden. | |
7Ende als ghy bidt, Ga naar margenootd soo en gebruyckt geen Ga naar margenoot10 ydel verhael van woorden, gelijck de Heydenen: want sy meynen dat sy door hare veelheyt van woorden sullen verhoort worden. | |
8Wordet dan haer niet gelijck: want uw’ Vader weet wat ghy van noode hebt, eer ghy hem biddet. | |
9Ghy dan biddet Ga naar margenoot11 aldus: Ga naar margenoote Onse Vader, die Ga naar margenoot12 in de hemelen [zijt,] uwen naem werde Ga naar margenoot13 geheylight. | |
10Uw’ Ga naar margenoot14 Koninckrijcke kome. Uwen wille geschiede gelijck Ga naar margenoot15 in den hemel [alsoo] oock op der aerden. | |
13Ende Ga naar margenoot19 en leyt ons niet in Ga naar margenoot20 versoeckinge, maer verlost ons van den Ga naar margenootf boosen. Want uw’ is het Koninckrijcke, ende de kracht, ende de heerlickheyt in der eeuwigheyt, Ga naar margenoot21 Amen. | |
14Ga naar margenootg Want indien ghy de menschen hare misdaden vergeeft, soo sal uwe hemelsche Vader oock u vergeven. | |
15Ga naar margenooth Maer indien ghy den menschen hare misdaden niet en vergeeft, soo en sal oock uwe Vader uwe Ga naar margenoot22 misdaden niet vergeven. | |
[Folio 4r]
| |
16Ga naar margenooti Ende wanneer ghy Ga naar margenoot23 vast, en toont geen droevigh gesichte, gelijck de geveynsde: want sy Ga naar margenoot24 mismaken hare aengesichten, op dat sy van de menschen mogen gesien worden, als sy vasten. Voorwaer ick segge u, dat sy haren loon wech hebben. | |
18Op dat het van de menschen niet gesien en werde als ghy vast, maer van uw’ Vader, die in ’t verborgen is: ende uw’ Vader, die in ’t verborgen siet, sal ’t u in ’t openbaer vergelden. | |
19Ga naar margenoot26 Vergadert u Ga naar margenootk geen schatten op der aerden, daerse de motte ende Ga naar margenoot27 roest verderft, ende daer de dieven doorgraven ende stelen. | |
20Maer Ga naar margenootl vergadert u schatten in den hemel, daerse noch motte noch roest en verderft, ende daer de dieven niet en doorgraven, noch en stelen. | |
21Want waer uwen schat is, daer sal oock uw’ herte zijn. | |
22Ga naar margenoot28 De keersse des lichaems is Ga naar margenootm de ooge: indien dan uwe ooge eenvoudigh is, soo sal uw’ geheel lichaem verlicht wesen. | |
23Maer indien uw’ ooge Ga naar margenoot29 boos is, soo sal geheel uw’ lichaem duyster zijn. Indien dan het licht dat in u is, duysternisse is, hoe groot [sal] de duysternisse [selve zijn?] | |
24Ga naar margenootn Niemant en kan Ga naar margenoot30 twee heeren dienen, want of hy sal den eenen haten ende den anderen lief hebben, of hy sal den eenen Ga naar margenoot31 aenhangen, ende den anderen verachten. Ghy en kondt niet Gode dienen ende den Ga naar margenoot32 Mammon. | |
25Ga naar margenooto Daerom segge ick u: Ga naar margenoot33 zijt niet besorght voor uw’ Ga naar margenoot34 leven, wat ghy eten, ende wat ghy drincken sult: noch voor uw’ lichaem, waer mede ghy u kleeden sult. Is het leven niet meer dan het voedsel, ende het lichaem dan de kleedinge? | |
26Ga naar margenootp Aensiet de vogelen des Ga naar margenoot35 hemels, dat sy niet en zaeijen, noch en maeijen, noch en versamelen in de schueren, ende uw’ hemelsche Vader voedt [nochtans] deselve: Ga naar margenoot36 en gaet ghy deselve niet [seer] veel te boven? | |
28Ende wat zijt ghy besorght voor de kleedinge? Aenmerckt de lelien des velts, hoe sy wassen: sy en arbeyden niet, noch en spinnen niet: | |
29Ende ick segge u dat oock Salomon in Ga naar margenoot38 alle sijne heerlickheyt niet en is bekleet geweest, gelijck een van desen. | |
30Indien nu Godt het gras des velts, dat heden is ende Ga naar margenoot39 morgen in den oven geworpen wort, alsoo bekleet, en sal hy u niet veel meer [kleeden,] ghy kleyn geloovige? | |
31Daerom en zijt niet besorght, seggende: Wat sullen wy eten? of wat sullen wy drincken? of waer mede sullen wy ons kleeden? | |
32Want alle dese dingen Ga naar margenoot40 soecken de Heydenen. Want uwe hemelsche Vader weet dat ghy alle dese dingen behoeft. | |
33Ga naar margenootq Maer soeckt eerst het Koninckrijcke Godts, ende Ga naar margenoot41 sijne gerechtigheyt, ende alle dese dingen sullen u Ga naar margenoot42 toegeworpen worden. | |
34Zijt dan niet besorght tegen den morgen: want de morgen sal voor het sijne sorgen, [elcken] dagh heeft genoegh aen Ga naar margenoot43 sijn selfs quaet. [kolom] |
|