Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus in de woestijne veertigh dagen gevast hebbende wort van den duyvel versocht. 11 Daer na van de Engelen gedient. 12 Verlatende Nazareth gaet woonen te Capernaum. 17 Begint te prediken. 18 Beroept Petrum ende Andream. 21 Iacobum ende Ioannem, welcke alles verlatende hem volgen. 23 Doorwandelende Galileam leert in de Synagogen, ende geneest allerley kranckheden. | |
1Ga naar margenoot1 DOe Ga naar margenoota wiert Iesus Ga naar margenoot2 van den Geest wech geleyt in de woe-[kolom]stijne, om versocht te worden van den Ga naar margenoot3 duyvel. | |
2Ende als hy veertigh dagen ende veertigh nachten Ga naar margenoot4 gevast hadde, hongerde hem ten laetsten. | |
3Ende de Ga naar margenoot5 versoecker tot hem gekomen zijnde, seyde, Indien ghy Ga naar margenoot6 Godts Sone zijt, seght dat dese steenen brooden worden. | |
4Doch hy antwoordende seyde, Daer is geschreven, Ga naar margenootb De mensche en sal by broot alleen niet leven, maer by alle Ga naar margenoot7 woort, dat door den mont Godts uyt gaet. | |
5Doe nam hem de duyvel mede na de Ga naar margenoot8 heylige stadt, ende stelde hem op de Ga naar margenoot9 tinne des tempels, | |
6Ende seyde tot hem, Indien ghy Godts Sone zijt, werpt u selven nederwaerts: want daer is geschreven, Ga naar margenootc Dat hy sijne Engelen van u bevelen sal, ende [dat] sy u op de handen sullen nemen, op dat ghy niet t’eeniger tijt uwen voet aen eenen steen aen en stoot. | |
7Iesus seyde tot hem, Daer is wederom geschreven, Ga naar margenootd Ghy en sult den Heere uwen Godt niet versoecken. | |
8Wederom nam hem de duyvel mede op eenen seer hoogen bergh, ende Ga naar margenoot10 toonde hem alle de Koninckrijcken der werelt, ende haer heerlickheyt. | |
9Ende seyde tot hem, Alle dese dingen sal ick u geven, indien ghy nedervallende my sult aenbidden. | |
10Doe seyde Iesus tot hem, Gaet wech Ga naar margenoot11 satan: want daer staet geschreven, Ga naar margenoote Den Heere uwen Godt sult ghy aenbidden, ende hem alleen dienen. | |
11Doe liet de duyvel van hem af, ende siet de Ga naar margenoot12 Engelen zijn toegekomen, ende dienden hem. | |
12Als nu Iesus gehoort hadde dat Ga naar margenootf Ioannes Ga naar margenoot13 overgelevert was, is hy weder gekeert Ga naar margenootg na Galileen. | |
13Ende Nazareth verlaten hebbende is komen woonen te Capernaum, gelegen aen de zee, in de lantpalen van Zabulon ende Nephtalim. | |
14Op dat vervult soude worden ’t gene gesproken is, door Esaiam den Propheet, seggende, | |
15Ga naar margenooth Het lant Zabulon, ende het lant Nephtalim, [aen den] wegh der zee, Ga naar margenoot14 over de Iordaen, Galilea der Ga naar margenoot15 volckeren. | |
16Het volck dat in duysternisse sat, heeft een groot licht gesien: ende de gene die saten in den lande ende schaduwe des doots, den selven is een licht opgegaen. | |
17Van doen aen heeft Iesus begonnen te prediken, ende te seggen, Ga naar margenooti Bekeert u, want het Koninckrijck der hemelen is na by gekomen. | |
18Ga naar margenootk Ende Iesus wandelende aen de Ga naar margenoot16 zee van Galilea, sagh twee broeders, [namelick] Simon, geseght Petrus, ende Andreas sijnen broeder, het Ga naar margenoot17 net in de zee werpende: (want sy waren visschers.) | |
19Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoot18 Volght my na, ende ick sal u visschers der menschen maken. | |
20Sy dan terstont de netten verlatende zijn hem na gevolght. | |
21Ende hy van daer voort gegaen zijnde sagh twee andere broeders, [namelick] Iacobum den [sone] Zebedei, ende Ioannem sijnen broeder, in het schip met haren | |
[Folio 3r]
| |
vader Zebedeus, hare netten vermakende, ende heeft haer geroepen. | |
22Sy dan terstont verlatende het schip, ende haren vader, zijn hem nagevolght. | |
23Ende Iesus ommegingh geheel Galileen, leerende in hare Ga naar margenoot19 Synagogen, ende predikende het Euangelium des Koninckrijcks, ende genesende Ga naar margenoot20 alle sieckte ende alle quale, onder den volcke. | |
24Ende sijn geruchte gingh [van daer] uyt in geheel Syrien: ende sy brachten tot hem alle die qualick gestelt waren, met verscheyden sieckten ende Ga naar margenoot21 pijnen bevangen zijnde, ende van den duyvel beseten, ende Ga naar margenoot22 maensiecke, ende Ga naar margenoot23 geraeckte, ende hy genas deselve. | |
25Ende vele Ga naar margenoot24 scharen volghden hem na, van Galilea, ende [van] Ga naar margenoot25 Decapolis, ende [van] Ierusalem, ende [van] Iudea, ende [van] over den Iordaen. |
|