Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijProphetie van de vergevinge ende afwasschinge der sonden door Christum, vers 1. Van uytroeyinge des afgodischen dienstes, ende der valscher leere, 2. Van het lijden ende sterven Christi, 7. Van den ondergangh der godtloosen, ende behoudenisse der uytverkorenen, na dat sy door het kruyce souden beproeft ende geloutert zijn, 8, etc. | |
1Ga naar margenoot1 TE dien dage salder Ga naar margenoot2 een fonteyne Ga naar margenoot3 geopent zijn Ga naar margenoot4 voor het huys Davids, ende voor de inwoonders van Ierusalem, Ga naar margenoot5 tegen de sonde, ende tegen Ga naar margenoot6 de onreynigheyt. | |
2Ende het sal te dien dage geschieden, spreeckt de HEERE der heyrscharen, dat [kolom] ick uytroeijen sal uyt den lande, Ga naar margenoot7 de namen der Ga naar margenoot8 afgoden, datse niet meer gedacht en sullen worden: ja oock Ga naar margenoot9 de propheten, ende Ga naar margenoot10 den onreynen geest Ga naar margenoot11 sal ick uyt den lande wech doen. | |
3Ende het sal geschieden, wanneer yemant Ga naar margenoot12 meer propheteert, Ga naar margenoot13 dat sijn vader ende sijne moeder, die hem gegenereert hebben, tot hem sullen seggen, Ga naar margenoot14 Ghy en sult niet leven, dewijle ghy valsheyt gesproken hebt in den name des HEEREN: ende sijn vader ende sijne moeder, die hem gegenereert hebben, Ga naar margenoot15 sullen hem doorsteken, wanneer hy Ga naar margenoot16 propheteert. | |
4Ende het sal geschieden te dien dage, dat Ga naar margenoot17 die propheten Ga naar margenoot18 beschaemt sullen worden, een yegelick van wegen Ga naar margenoot19 sijn gesichte, wanneer hy propheteert: ende sy en sullen Ga naar margenoot20 geenen hayren mantel aendoen, om te liegen. | |
5Maer Ga naar margenoot21 hy sal seggen, Ick en ben geen Propheet, Ga naar margenoot22 ick ben een man die ’t lant bouwt, want Ga naar margenoot23 een mensche heeft my [daer toe] geworven van mijner jeught aen. | |
6Ende soo yemant tot hem seyt, Ga naar margenoot24 Wat zijn dese wonden in uwe handen? soo sal hy seggen, Het zijn [de wonden] daer mede ick geslagen ben [in] het huys Ga naar margenoot25 mijner liefhebbers. | |
7Ga naar margenoot26 Sweert, ontwaeckt tegen mijnen herder, ende tegen den man, Ga naar margenoot27 die mijn metgeselle is, spreeckt de HEERE der heyrscharen: Ga naar margenoota slaet dien herder, ende de schapen sullen verstroyt worden, maer ick sal mijne hant tot Ga naar margenoot28 de kleyne Ga naar margenoot29 wenden. | |
8Ende het sal geschieden in den gantschen lande, spreeckt de HEERE, Ga naar margenoot30 de twee deelen daer in sullen uytgeroeyt worden, [ende] Ga naar margenoot31 den geest geven, maer Ga naar margenoot32 het derde deel sal daer in over blijven. | |
9Ende ick sal Ga naar margenoot33 dat derde deel Ga naar margenoot34 in het vyer brengen, ende ick sal ’t louteren, gelijck men silver loutert, ende ick sal ’t beproeven, Ga naar margenootb gelijck men gout beproeft: Ga naar margenoot35 Ga naar margenootc het sal mijnen name aenroepen, ende ick sal het verhooren, ick sal seggen, Ga naar margenootd Het is mijn volck, ende het sal seggen, De HEERE is mijn Godt. |
|