Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHet seste gesichte van de vliegende rolle, vers 1, etc. Ende het sevende, van eene vrouwe in een Epha sittende, 5, etc. beteeckenende de straffen, die de Heere over sijn ongehoorsaem volck brengen soude, ende die hy van sijn boetveerdigh volck op de vyanden sijner Kercke woude wenden: ende datse in eeuwigheyt op deselve blijven souden. | |
1Ga naar margenoot1 ENde ick hief mijne oogen weder op, ende ick sagh: ende siet, Ga naar margenoot2 een vliegende Ga naar margenoot3 rolle. | |
2Ende Ga naar margenoot4 hy seyde tot my, Wat siet ghy? ende ick seyde, Ick sie een vliegende rolle, Ga naar margenoot5 welcker lenghte is van twintigh ellen, ende hare breette van tien ellen. | |
3Doe seyde hy tot my, Ga naar margenoot6 Dit is de vloeck, die uytgaen sal Ga naar margenoot7 over het gantsche lant: want een yegelick die steelt, sal Ga naar margenoot8 van hier, volgens [kolom] den selven [vloeck] Ga naar margenoot9 uytgeroeyt worden: desgelijcks een yegelick die [ Ga naar margenoot10valschelick] sweert, sal van hier, volgens den selven [vloeck] uytgeroeyt worden. | |
4Ga naar margenoot11 Ick brenge desen [vloeck] voort, spreeckt de HEERE der heyrscharen, dat hy kome Ga naar margenoot12 in het huys des diefs, ende in het huys des genen die by mijnen name Ga naar margenoot13 valschelick sweert: ende hy sal in’t midden Ga naar margenoot14 sijnes huys Ga naar margenoot15 overnachten, ende Ga naar margenoot16 hy sal het verteeren, met sijne houten, ende sijne steenen. | |
5Ende de Engel Ga naar margenoot17 die met my sprack, gingh Ga naar margenoot18 uyt, ende seyde tot my, Heft nu uwe oogen op, ende siet, wat dit zy datter Ga naar margenoot19 voort komt. | |
6Ende ick seyde, Wat is dat? ende hy seyde, Dit is Ga naar margenoot20 een Epha, die voort komt: voorder seyde hy, Ga naar margenoot21 Dit is de ooge over haerlieden in het gantsche lant. | |
7Ende siet, Ga naar margenoot22 een plate loots Ga naar margenoot23 wiert opgeheven, ende daer was eene vrouwe, sittende in het midden der Epha. | |
8Ende hy seyde, Ga naar margenoot24 Dese is de godtloosheyt, Ga naar margenoot25 ende hy wierpse in het midden van de Epha: ende hy wierp Ga naar margenoot26 het looden gewichte op den mont Ga naar margenoot27 der selver. | |
9Ende ick hief mijne oogen op, ende ick sagh, ende siet, Ga naar margenoot28 twee wijven quamen voort, ende Ga naar margenoot29 wint was in hare vleugelen, ende sy hadden vleugelen, als de vleugelen eenes oyvaers: ende sy voerden de Epha tusschen de aerde, ende tusschen den hemel. | |
10Doe seyde ick tot den Engel, die met my sprack: Waer henen brengen sy dese Epha? | |
11Ende hy seyde tot my, Ga naar margenoot30 Om haer een huys te bouwen Ga naar margenoot31 in den lande Sinear: dat sy daer gevestight ende gestelt worde op hare grontvestinge. |
|