Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIona, andermael van Godt gesonden zijnde, predickt den Nineviten haren ondergangh, vers 1, etc. sulcks sy geloovende, verootmoedigen haer voor den Heere (soo wel de Koningh, als d’onderdanen) met vasten, bidden, ende beteren haers levens, 5. waer op haer Godt verschoont, 10. | |
2Maeckt u op, gaet na de groote stadt Nineve: ende predickt tegen haer de predikinge, die ick tot u Ga naar margenoot2 spreke. | |
3Doe maeckte sich Iona op, ende gingh na Nineve, Ga naar margenoot3 na ’t woort des HEEREN: Nineve nu was eene groote stadt Ga naar margenoot4 Godts, Ga naar margenoot5 van drie daghreysen. | |
4Ende Iona begon in de stadt te gaen, eene daghreyse: ende hy predickte, ende seyde; Ga naar margenoot6 Noch veertigh dagen, dan sal Nineve worden Ga naar margenoot7 omgekeert. | |
5Ga naar margenoot8 Ende de Ga naar margenoota lieden van Nineve Ga naar margenoot9 geloofden aen Godt: ende sy riepen een Ga naar margenoot10 vasten uyt, ende bekleedden haer met Ga naar margenoot11 sacken van haren grootsten af tot haren kleynsten toe. | |
6Want Ga naar margenoot12 dit woort Ga naar margenoot13 geraeckte tot den Koningh van Nineve, ende hy stont op van sijnen throon, ende dede sijn Ga naar margenoot14 heerlick overkleet van sich: ende hy bedeckte sich met eenen sack, ende satt neder Ga naar margenoot15 in der asschen. | |
7Ende hy Ga naar margenoot16 liet uytroepen, ende men Ga naar margenoot17 sprack te Nineve, uyt Ga naar margenoot18 bevel des Koninghs ende sijner Ga naar margenoot19 Grooten, seggende: En laet mensch noch Ga naar margenoot20 beest, runt noch schaep, yet wat smaken, en laetse niet weyden, noch water drincken. | |
8Maer mensch ende beest sullen met sacken bedeckt zijn, ende Ga naar margenoot21 sullen sterckelick tot Godt roepen: ende sy sullen haer bekeeren, een yegelick van sijnen boosen Ga naar margenoot22 wegh, ende van het gewelt dat in hare Ga naar margenoot23 handen is. | |
9Ga naar margenootb Ga naar margenoot24 Wie weet? Godt mochte sich wenden, ende Ga naar margenoot25 berouw hebben: ende hy mochte sich wenden van de hittigheyt sijns toorns, dat wy niet en vergingen. | |
10Ende Godt sagh hare Ga naar margenoot26 wercken, dat sy haer bekeerden van haren boosen wegh: ende het berouwde Godt over het Ga naar margenoot27 quaet, dat hy Ga naar margenoot28 gesproken hadde hen te sullen doen, ende en dede ’t Ga naar margenoot29 niet. |
|