Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDoor drie gesichten, het eerste van sprinckhanen, vers 1, etc. het tweede, van een verteerende vyer, 4. in welcke beyde straffen Godt des Propheten voorbede aenneemt; ende het derde, van een pas loot ofte richtsnoer, 7. wort afgebeelt, dat Godt, na langh gedult, Israël niet meer en wil verschoonen, ende de nakomelingen des Koninghs uytroeijen, 8. De Priester Amazia beklaeght Amos by den Koningh van conspiratie ende oproer, 10. gebiedt hem, dat hy sich van Bethel sal wech packen na Iuda, 12. maer Amos verdedight sich met Godts beroep, ende seyt Amazia ende den sijnen Godts oordeel aen, 14. | |
1DE Heere HEERE dede my aldus Ga naar margenoot1 sien; ende siet, Ga naar margenoot2 hy formeerde Ga naar margenoot3 sprinckhanen, in het begin des opkomens van het nagras: ende siet, het was het nagras, na des Koninghs Ga naar margenoot4 afmaeyingen. | |
2Ende het geschiedde, als Ga naar margenoot5 sy het kruyt des lants Ga naar margenoot6 geheel souden hebben afgegeten, dat ick seyde; Heere HEERE, Ga naar margenoot7 vergeeft doch; wie souder [van] Ga naar margenoot8 Iacob Ga naar margenoot9 blijven staen? want hy is Ga naar margenoot10 kleyn. | |
3[Doe] Ga naar margenoot11 berouwde sulcks den HEERE: het en sal niet Ga naar margenoot12 geschieden, seyde de HEERE. | |
4[Wijders] deed’my de Heere HEERE aldus sien; ende siet, de Heere HEERE riep uyt, dat hy wilde Ga naar margenoot13 twisten met Ga naar margenoot14 vyer: ende het verteerde eenen Ga naar margenoot15 grooten afgront; oock verteerd’et een stuck lants. | |
5Doe seyd’ick; Heere HEERE, houdt doch op; wie souder [van] Iacob blijven staen? want hy is kleyn. | |
6[Doe] berouwde sulcks den HEERE: oock dit en sal Ga naar margenoot16 niet geschieden, seyde de Heere HEERE. | |
7[Noch] deed’hy my aldus sien; ende siet, de Heere stont op eenen muer, Ga naar margenoot17 die na het pas-loot gemaeckt was: ende een Ga naar margenoot18 pas-loot was in sijne hant. | |
8Ende de HEERE seyde tot my; wat siet ghy, Amos? ende ick seyde, Een pas-loot: Doe seyde de Heere; Siet ick sal het Ga naar margenoot19 pas-loot stellen in het midden van mijn volck Israël, ick en sal Ga naar margenoot20 het Ga naar margenoot21 voortaen niet meer Ga naar margenoot22 voorby gaen. | |
9Maer Ga naar margenoot23 Isaacx hooghten sullen verwoest, ende Israëls Ga naar margenoot24 heylighdommen verstoort worden: ende ick sal tegen Ga naar margenoot25 Iero-[kolom]beams Ga naar margenoot26 huys opstaen met den Ga naar margenoot27 sweerde. | |
10Ga naar margenoot28 Doe sondt Amazia, de Priester te Beth-El, tot Ierobeam, den Koningh Israëls, seggende: Amos heeft eene Ga naar margenoot29 verbintenisse tegen u gemaeckt, in het midden des huyses Israëls; ’t lant en sal alle sijne woorden niet konnen Ga naar margenoot30 verdragen. | |
11Want alsoo seyt Amos; Ga naar margenoot31 Ierobeam sal door het sweert sterven: ende Israël sal Ga naar margenoot32 voorseker uyt sijn lant gevangelick worden wech gevoert. | |
12Daer na seyde Amazia tot Amos; Ghy Ga naar margenoot33 Siender, gaet wech, Ga naar margenoot34 vliedt in het lant van Ga naar margenoot35 Iuda: ende Ga naar margenoot36 eet aldaer broot, ende propheteert aldaer. | |
13Maer te Beth-El en sult ghy Ga naar margenoot37 voortaen Ga naar margenoot38 niet meer propheteeren: want dat is des Koninghs Ga naar margenoot39 heylighdom, ende dat is het Ga naar margenoot40 huys des Koninckrijcks. | |
14Doe antwoordde Amos, ende seyde tot Amazia; Ick en was geen Propheet, noch ick en was geen Propheten sone: maer ick was een Ga naar margenoot41 osse-herder, ende Ga naar margenoot42 las Ga naar margenoot43 wilde vijgen af. | |
15Maer de HEERE nam my van achter de Ga naar margenoot44 kudde: ende de Ga naar margenoot45 HEERE seyde tot my; Gaet henen, propheteert tot mijn volck Israël. | |
16Nu dan, hoort des HEEREN woort: Ghy seght; Ghy en sult niet propheteeren tegen Israël, noch Ga naar margenoota Ga naar margenoot46 druppen tegen het huys Isaacx. | |
17Daerom seyt de HEERE alsoo; U wijf sal in de stadt Ga naar margenoot47 hoereeren, ende uwe sonen ende uwe dochteren sullen door het sweert vallen, ende u lant sal door het Ga naar margenoot48 snoer uytgedeylt worden: ende ghy sult in een Ga naar margenoot49 onreyn lant sterven, ende Israël sal Ga naar margenoot50 voorseker uyt sijn lant gevangelick worden wech gevoert. |
|