Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt wil Israël straffen, om hare ondanckbaerheyt, vers 1, etc. bewijst dat sijne dreygementen ende straffen rechtveerdigh zijn ende seker gaen, 3. verwijt van hare onbeweeghlickheyt tegen alle waerschouwingen, 6. Godt roept de Heydenen tot getuygen tegen Israël, 9. seyt haer des vyants komste aen, 11. wiens gewelt seer weynige met groot perijckel sullen ontkomen, 12. voorseyt de uytroeyinge harer afgoderije, ende pracht, 13. | |
1HOoret dit woort, dat de HEERE tegen u-lieden spreeckt, ghy kinderen van Israël: namelick tegen het gantsche geslachte, dat ick uyt Egyptenlant hebbe opgevoert, seggende: | |
2Uyt alle geslachten des aerdbodems heb ick u-lieden alleen Ga naar margenoot1 gekent: Daerom sal ick alle uwe ongerechtigheden over u-lieden besoecken. | |
3Ga naar margenoot2 Sullen twee te samen wandelen, Ga naar margenoot3 ’ten zy datse by een gekomen zijn? | |
4Ga naar margenoot4 Sal een leeuw brullen in den woude, als hy geenen roof en heeft? Sal een jonge leeuw uyt sijn hol sijne stemme Ga naar margenoot5 verheffen, ’t en zy dat hy [wat] gevangen hebbe? | |
5Sal een Ga naar margenoot6 vogel in’t strick Ga naar margenoot7 op de aerde vallen, als’er geen strick voor hem en is? Sal men het strick van den aerdbodem op nemen, Ga naar margenoot8 als men Ga naar margenoot9 gantschelick niet en heeft gevangen? | |
6Sal de basuyne in de stadt geblasen worden, dat het volck niet en Ga naar margenoot10 tsittere? Salder een Ga naar margenoota Ga naar margenoot11 quaet in de stadt zijn, dat de HEERE niet en doe? | |
7Ga naar margenoot12 Gewislick de Heere HEERE en sal geen dingh doen; ’t en zy dat hy sijne Ga naar margenoot13 verborgentheyt aen sijne knechten, de Propheten, Ga naar margenoot14 geopenbaert hebbe. | |
8De Ga naar margenoot15 leeuw heeft gebrult, wie en soude niet vreesen? de Heere HEERE heeft gesproken, wie en soude niet propheteeren? | |
9Ga naar margenoot16 Doetet hooren in de palleysen te Asdod, ende in de palleysen in Egyptenlant: ende segget; Versamelet u op de Ga naar margenoot17 bergen | |
[Folio 112v]
| |
van Samaria, ende siet de groote Ga naar margenoot18 beroerten in ’t midden van haer, ende de verdruckte, binnen in haer. | |
10Want sy en Ga naar margenoot19 weten niet te doen dat recht is, spreeckt de HEERE: die in hare palleysen schatten vergaderen [door] Ga naar margenoot20 gewelt ende verstooringe. | |
11Daerom, soo seyt de Heere HEERE; De Ga naar margenoot21 vyant! Ga naar margenoot22 ende dat, rontom het lant: die sal Ga naar margenoot23 uwe sterckte van u neder storten, ende uwe palleysen sullen uytgeplundert worden. | |
12Alsoo seyt de HEERE; Gelijck als een herder Ga naar margenoot24 twee schenckelen, ofte een Ga naar margenoot25 stucksken van een oore uyt des leeuwen muyl reddet: alsoo sullen de kinderen Israëls gereddet worden; die daer Ga naar margenoot26 sitten te Samaria, in den hoeck van Ga naar margenoot27 het bedde, ende op de Ga naar margenoot28 sponde van de koetse. | |
13Ga naar margenoot29 Hooret, ende betuyget in den huyse Iacobs: spreeckt de Heere HEERE, de Godt der heyrscharen; | |
14Dat ick, ten dage als ick Israëls overtredingen over hem besoecken sal; oock besoeckinge sal doen over de Ga naar margenoot30 altaren van Ga naar margenoot31 Beth-El: ende de hoornen des altaers sullen worden afgehouwen, ende ter aerden vallen. | |
15Ende ick sal het Ga naar margenoot32 winterhuys met het somerhuys slaen: ende de Ga naar margenoot33 elpenbeenen huysen sullen vergaen, ende de groote huysen een eynde nemen, spreeckt de HEERE. |
|