Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 103r]
| |
De Propheet HOSEA. | |
Inhoudt deses Boecks. | |
DE Propheet Hosea (gelijck oock Amos, ende meer andere) is bysonderlick van Godt gesonden tot het Koninckrijck Israëls ofte der tien stammen, (hoewel ondertusschen Juda oock meermaels van hem bestraft wort) onder dewelcke hy tot een bewijs van Godts groote lanckmoedigheyt ende getrouwigheyt, eenen langen tijt, (als Cap. 1. vers 1. te sien is) gepropheteert heeft: waer van de H. Geest gewilt heeft, dat het Sommier der Kercke Godes in dit boeck schriftelick soude worden nagelaten, begrijpende, voor eerst, Prophetische afbeeldingen, ende seer scherpe bestraffingen van den sondigen ende vervalligen staet des gantschen Koninckrijcks, bysonderlick der snoode afgoderije met de goudene kalveren, die ten tijde van Rehabeam, Salomons sone, van haren eersten opgeworpen Koningh, Ierobeam den sone Nebats, waren opgericht, als Israël sich eerst van Juda ende den waren Godtsdienst afsonderde: (1.Reg. 12.27, 28. etc.) waer op voorts eene afgrijselicke Heydensche ongebondenheyt, ende als een overstroomende vloet van allerley sonden gevolght is, soo tegen de eerste als tegen de tweede tafel van Godts wet, ende dat onder alles stants-persoonen, die daer over van Godt door desen Propheet heftighlick worden gescholden: met veelvoudige ende seer beweeghlicke vermaningen ende noodigingen tot oprechte ende tijdelicke bekeeringe. Doch alsoo de godtloosheyt ende hartneckigheyt van de Koningen af, tot den minsten des volcks toe, dagelicks wies ende d’overhant nam, wort haer ten tweeden gepropheteert de geheele verwoestinge ende ondergangh haers Rijcks ende Staets, gevanghlicke wechvoeringe na Assyrien, mitsgaders eenen seer langhdurigen desolaten toestant onder de Heydensche natien. Ten derden, worden de boetveerdige ende geloovige getroost met schoone beloften van Godts genade in haren hemelschen Koningh, JESU CHRISTO, tot welcken sich alle uytverkorene, niet alleen uyt Israël, maer oock uyt de Heydenen, souden bekeeren, ende in hem eeuwighlick gezegent ende saligh zijn. |
|