Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe verlossinge van Godes volck, vers 1, etc. hoe lange de swarigheden noch duren souden, 4. Daniel begeert dit te weten, 6. De Engel geeft het hem te kennen, 7. Maer hy en verstont het niet, 8. hem wort bevolen sich gerust te houden, 13. | |
1ENde Ga naar margenoot1 te dier tijt sal Ga naar margenoot2 Michaël Ga naar margenoot3 opstaen, die groote Vorst, die | |
[Folio 102v]
| |
Ga naar margenoot4 voor de kinderen uwes volcks staet: als het [sulck] een tijt der benauwtheyt zijn sal, als’er niet geweest en is, sint datter een volck geweest is, tot op dien selven tijt toe: ende te dier tijt sal u volck Ga naar margenoot5 verlost worden, al die gevonden wort Ga naar margenoot6 geschreven te zijn in het boeck. | |
2Ende Ga naar margenoot7 vele van die, die Ga naar margenoot8 in het stof der aerden Ga naar margenoot9 slapen, sullen ontwaken, Ga naar margenoota dese ten eeuwigen leven, ende gene tot versmaetheden, [ende] tot eeuwige Ga naar margenoot10 afgrijsinge. | |
3Ga naar margenoot11 De Leeraers nu, sullen Ga naar margenoot12 Ga naar margenootb blincken, als de glantz Ga naar margenoot13 des Uytspansels, ende dieder vele Ga naar margenoot14 rechtveerdigen, gelijck de sterren, Ga naar margenoot15 altoos ende eeuwighlick. | |
4Ende ghy Daniel, Ga naar margenoot16 sluyt dese woorden toe, ende verzegelt dit boeck, tot Ga naar margenoot17 den tijt des eyndes: vele sullen het Ga naar margenoot18 naspeuren, ende de wetenschap sal vermenighvuldight worden. | |
5Ende ick Daniel sagh, ende siet, daer stonden Ga naar margenoot19 twee andere: d’een aen dese zijde van den Ga naar margenoot20 oever der riviere, ende d’ander aen gene zijde van den Ga naar margenoot20 oever der Ga naar margenoot21 riviere. | |
6Ende Ga naar margenoot22 hy seyde tot den Ga naar margenoot23 man Ga naar margenootc bekleet met linnen, Ga naar margenoot24 die boven op het water der riviere was, Tot hoe lange sal het zijn, Ga naar margenoot25 datter een eynde van dese wonderen sal wesen? | |
7Ende Ga naar margenootd ick hoorde dien man bekleet met linnen, die boven op het water van de riviere was, ende hy hief sijne rechter, ende sijne slincker hant op na den hemel, ende swoer by dien, die eeuwighlick leeft, dat Ga naar margenoot26 na eenen bestemden tijt, bestemde tijden, ende Ga naar margenoot27 een [kolom] helft, ende als Ga naar margenoot28 hy sal voleyndt hebben Ga naar margenoot29 te verstroijen Ga naar margenoot30 de hant des heyligen volcks, alle dese dingen voleyndt sullen worden. | |
8Dit hoorde ick, doch Ga naar margenoot31 ick en verstont het niet: ende ick seyde, Ga naar margenoot32 Mijn Heere, wat sal Ga naar margenoot33 het eynde zijn van dese [dingen?] | |
9Ende hy seyde, Gaet henen Daniel, want Ga naar margenoot34 dese woorden zijn toegesloten ende verzegelt, Ga naar margenoot35 tot den tijt des eyndes. | |
10Ga naar margenoot36 Vele sullender Ga naar margenoot37 gereynight, ende wit gemaeckt, ende geloutert worden: Ga naar margenoot38 doch de godtloose sullen godtlooslick handelen, ende geene van de godtloose en sullen het verstaen, maer de Ga naar margenoot39 verstandige sullen het verstaen. | |
11Ende van dier tijt af, dat Ga naar margenoot40 het gedurigh [offer] sal wech genomen, ende de verwoestende grouwel sal Ga naar margenoot41 gestelt zijn, Ga naar margenoot42 sullen zijn duysent, twee hondert, ende negentigh dagen. | |
12Wel gelucksaligh is hy, die verwacht ende Ga naar margenoot43 raeckt tot duysent, drie hondert, ende vijf en dertigh dagen. | |
13Maer ghy, gaet henen Ga naar margenoot44 tot het eynde, want ghy sult Ga naar margenoot45 rusten, ende Ga naar margenoot46 sult opstaen Ga naar margenoot47 in u lot, Ga naar margenoot48 in het eynde der dagen. |
|