Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijBelsazar in sijne godtloose maeltijt den Godt Israëls bespottende, ende misbruyckende de vaten sijnes Tempels, vers 1, etc. wort wel dapper verschickt door een geschrifte aen den wandt, het welck sijne Wijse noch lesen, noch verstaen en konden, 5, etc. Daniel wort, door raedt der oude Koninginne, geroepen, 10, etc. hy veracht des Koninghs geschencken, ende geeft hem een goede lesse, 17, 18, etc. Daer na leest Daniel het geschrifte, ende wijst aen, dat het des Koninghs ondergangh beduydde, 24, etc. die oock des selven nachts daer op gevolght is, 30. | |
[Folio 96r]
| |
2DE Koningh Ga naar margenoot1 Belsazar, Ga naar margenoot2 maeckte Ga naar margenoot3 een groote maeltijt sijnen Ga naar margenoot4 duysent Geweldigen: ende hy dronck wijn Ga naar margenoot5 voor die duysent. | |
2Als Belsazar Ga naar margenoot6 den wijn geproeft hadde, seyde hy, Ga naar margenoot7 dat men de gouden ende silveren vaten voort brengen soude, die Ga naar margenoot8 sijn vader Nebucadnezar uyt den Tempel die te Ierusalem geweest was, wech gevoert hadde: op dat de Koningh, ende sijne Geweldige, sijne Ga naar margenoot9 wijven, ende sijne bywijven Ga naar margenoot10 uyt deselve droncken. | |
3Doe bracht men voort Ga naar margenoot11 de gouden vaten, Ga naar margenoot12 die men uyt den Tempel des huyses Godes, die te Ierusalem geweest was, Ga naar margenoot13 wech gevoert hadde: ende de Koningh, ende sijne Geweldige, sijne wijven, ende sijne bywijven, droncken daer uyt. | |
4Ga naar margenoot14 Sy droncken den wijn, ende presen Ga naar margenoot15 de gouden, ende de silveren, de koperen, de yseren, de houten, ende de steenen goden. | |
5Ter selver ure quamen daer Ga naar margenoot16 vingeren van eenes menschen hant Ga naar margenoot17 voort, die schreven tegen over Ga naar margenoot18 den kandelaer, Ga naar margenoot19 op den kalck van den wandt des Konincklicken palleys, ende Ga naar margenoot20 de Koningh sagh het deel der hant die daer schreef. | |
6Doe veranderde sich Ga naar margenoot21 de glantz des Koninghs, ende sijne gedachten verschrickten hem: ende de banden sijner lendenen Ga naar margenoot22 wierden los, ende sijne knijen stieten Ga naar margenoot23 tegen malkanderen aen. | |
7[Soo dat] de Koningh Ga naar margenoot24 met krachte riep: dat men Ga naar margenoot25 de sterrekijckers, de Chaldeen, ende de waerseggers inbrengen soude: [ende] de Koningh Ga naar margenoot26 antwoordde ende seyde, tot de Wijse van Babel, dat alle man die dese schrift lesen, ende der selver uytlegginge my te kennen sal geven, die sal Ga naar margenoot27 met purper gekleet worden, met een gouden Ga naar margenoot28 keten om sijnen hals, ende Ga naar margenoot29 hy sal de derde heerscher Ga naar margenoot30 in dit Koninckrijcke zijn.[kolom] | |
8Doe quamen alle de Wijse des Koninghs in: maer Ga naar margenoot31 sy en konden dese schrift niet lesen, nochte den Koningh der selver uytlegginge bekent maken. | |
9Doe verschrickte de Koningh Belsazar seer, ende Ga naar margenoot32 sijn glantz wiert aen hem verandert, ende Ga naar margenoot33 sijne Geweldige wierden verbaest. | |
10Ga naar margenoot34 Om dese woorden des Koninghs, ende sijner Geweldigen, gingh Ga naar margenoot35 de Koninginne in het huys der maeltijt: De Koninginne sprack, ende seyde: Ga naar margenoot36 O Koningh, leeft in eeuwigheyt, en laet u uwe gedachten niet verschricken, noch uwen glantz niet verandert worden: | |
11Daer is een man in u Koninckrijcke, in wien de geest der heyliger Goden is, want Ga naar margenoota in de dagen Ga naar margenoot37 uwes vaders is by hem gevonden Ga naar margenoot38 licht, ende verstant, ende wijsheyt, Ga naar margenoot39 gelijck de wijsheyt der Goden is: daerom Ga naar margenoot40 stelde hem de Koningh Nebucadnezar uw’ vader, tot Ga naar margenoot41 een Overste der tooveraers, der sterrekijckers, der Chaldeen, [ende] der waerseggers; Ga naar margenoot42 uw’ vader, ô Koningh: | |
12Om dat een voortreffelicke geest, ende wetenschap, ende verstant eenes die droomen uytleght, ende der aenwijsinge van raetselen, ende eenes Ga naar margenoot43 die knoopen ontbindt, gevonden wiert, in hem, in Daniel, dien de Koningh den name Beltsazar Ga naar margenoot44 gaf: laet nu Daniel geroepen worden, die sal de uytlegginge te kennen geven. | |
13Doe wiert Daniel voor den Koningh in gebracht: De Koningh Ga naar margenoot45 antwoordde ende seyde tot Daniel, Ga naar margenoot46 Zijt ghy die Daniel, een uyt de gevangelick wechgevoerde van Iuda, die de Koningh, Ga naar margenoot47 mijn vader, uyt Iuda gebracht heeft? | |
14Ga naar margenoot48 Ick hebbe doch van u gehoort, dat de geest der Goden in u is, ende datter licht, ende verstant, ende voortreffelicke wijsheyt in u gevonden wort: | |
15Nu soo zijn voor my ingebracht de wijse, [ende] de sterrekijckers, om dese schrift te lesen, ende der selver uytlegginge my bekent te maken: maer Ga naar margenoot49 sy en kunnen de uytlegginge Ga naar margenoot50 deser woorden niet te kennen geven: | |
16Doch van u hebbe ick gehoort, dat ghy uytleggingen kondt Ga naar margenoot51 geven, ende knoopen ontbinden: nu, indien ghy dese schrift sult kunnen lesen, ende hare uytlegginge my bekentmaken, Ga naar margenoot52 ghy sult met purper bekleet worden, met een gouden keten om uwen hals, ende ghy sult de derde heerscher in dit Koninckrijcke zijn. | |
17Doe antwoordde Daniel, ende seyde voor den Koningh, Ga naar margenoot53 Hebt uwe gaven voor u selven, ende uwe vereeringen geeft aen eenen anderen: ick sal nochtans de schrift den Koningh lesen, ende de uytlegginge sal ick hem bekent maken. | |
[Folio 96v]
| |
18Ga naar margenoot54 Wat u aengaet, ô Koningh, de Alderhooghste Godt heeft Ga naar margenoot55 uwen vader Nebucadnezar het Koninckrijcke, ende Ga naar margenoot56 grootheyt, ende Ga naar margenoot57 eere, ende heerlickheyt gegeven: | |
19Ende van wegen de grootheyt die hy hem gegeven hadde, beefden ende tsitterden alle volckeren, natien, ende tongen Ga naar margenoot58 voor hem: dien hy wilde, doodde hy, ende dien hy wilde, behielt hy in het leven, ende dien hy wilde, verhooghde hy, ende dien hy wilde, vernederde hy. | |
20Maer Ga naar margenoot59 doe sich zijn herte verhief, ende sijn geest verstijft wiert ter hoovaerdije: Ga naar margenoot60 wiert hy van den throon sijnes Koninckrijcks afgestooten, ende men nam de eere van hem wech. | |
21Ga naar margenootb Ende Ga naar margenoot61 hy wiert van de kinderen der menschen verstooten, ende Ga naar margenoot62 sijn herte wiert den beesten gelijck gemaeckt, ende Ga naar margenoot63 sijne wooninge was by de woudt-ezelen, Ga naar margenoot64 men gaf hem gras te smaken gelijck de ossen, ende sijn lichaem wiert van den dauw des hemels nat gemaeckt, tot dat hy bekende, dat Godt de Alderhooghste, heerscher is over de Koninckrijcken der menschen, ende over deselve stelt wien hy wil. | |
22Ende ghy Belsazar sijn Ga naar margenoot65 sone, en hebt u herte niet vernedert, Ga naar margenoot66 al hoewel ghy dit alles wel geweten hebt. | |
23Maer ghy hebt u verheven tegen den Heere des hemels, ende men heeft de vaten Ga naar margenoot67 sijnes huys voor u gebracht, ende ghy, ende uwe geweldige, uwe wijven, ende uwe bywijven, hebben wijn uyt deselve gedroncken, ende de goden van silver, ende gout, koper, yser, hout, ende steen, Ga naar margenoot68 die niet en sien noch hooren, Ga naar margenoot69 noch weten, hebt ghy gepresen: maer dien Godt, Ga naar margenoot70 in wiens hant Ga naar margenoot71 uwen adem is, ende by wien Ga naar margenoot72 alle uwe paden zijn, en hebt ghy niet verheerlickt: | |
24Ga naar margenoot73 Doe is dat deel der hant Ga naar margenoot74 van hem gesonden, ende dese schrift geteeckent geworden. | |
26Dit is de uytlegginge deser woorden, MENE, Godt heeft u Koninckrijcke getelt, ende Ga naar margenoot76 hy heeft’et voleyndet. | |
27Ga naar margenoot77 TEKEL, Ghy zijt in weeghschalen gewogen, ende Ga naar margenoot78 ghy zijt te licht gevonden. | |
28Ga naar margenoot79 PERES, U Koninckrijcke is verdeylt, ende ’t is den Meden ende den Persen gegeven. | |
29Doe beval Belsazar, Ga naar margenoot80 ende sy bekleedden Daniel met purper, met een gouden keten om sijnen hals, ende sy riepen overluyt Ga naar margenoot81 van hem, Ga naar margenoot82 dat hy de derde heerscher in dat Koninckrijcke was.[kolom] | |
30Ga naar margenoot83 In die selve nacht wiert Belsazar der Chaldeen Koningh Ga naar margenoot84 gedoot. |
|