Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDarius het Rijcke van Babel ontfangen hebbende, neemt voor, Daniel boven sijne hondert ende twintigh Lantvorsten te verheffen, vers 1, etc. die hier over met nijdigheyt ontsteken zijnde, 5. bewegen den Koningh een afgodisch besluyt te maken, dat in dertigh dagen niemant yets bidden en soude, als van den Koningh, op pene van in den kuyl der leeuwen te sullen geworpen worden, 8. Daniel dit bevel overtredende, wort in den kuyl der leeuwen geworpen, 11, 12. etc. maer van Godt wonderbaerlick bewaert ende verlost, 22, 23, etc. Sijn vyanden in den kuyl der leeuwen geworpen zijnde, worden stracks van de leeuwen vernielt, 25. weshalven Godt gepresen wort, 26. | |
1Ga naar margenoot* Ga naar margenoot1 DArius de Meder nu, Ga naar margenoot2 ontfingh het Koninckrijcke, Ga naar margenoot3 ontrent twee en sestigh jaren oudt zijnde. | |
2[Ende] Ga naar margenoot4 het docht Dario goet, dat hy over het Koninckrijcke stelde hondert ende twintigh Stadthouders, Ga naar margenoot5 die over het gantsche Koninckrijck zijn souden: | |
3Ende over deselve drie Ga naar margenoot6 Vorsten, van dewelcke Daniel Ga naar margenoot7 de eerste zijn soude: den welcken die Stadthouders selfs souden reeckenschap geven, op dat de Koningh geen schade en lede. | |
4Ga naar margenoot8 Doe overtrefte dese Daniel die Vorsten, ende die Stadthouders, daerom dat een voortreffelicker geest in hem was: ende Ga naar margenoot9 de Koningh dacht hem te stellen over het geheele Koninckrijck. | |
5Ga naar margenoot10 Doe sochten de Vorsten, ende de Stadthouders Ga naar margenoot11 gelegentheyt te vinden tegen Daniel Ga naar margenoot12 van wegen het Koninckrijcke: maer sy en konden geen gelegentheyt noch Ga naar margenoot13 misdaet vinden, dewijle hy getrouw was, ende geen Ga naar margenoot14 vergrijpinge noch misdaet in hem gevonden en wiert. | |
6Doe seyden die mannen, Wy en sullen tegen desen Daniel Ga naar margenoot15 geen gelegentheyt vinden, ’t en zy dat wy tegen hem [yet] vinden Ga naar margenoot16 in de wet sijnes Godts. | |
7Ga naar margenoot17 Soo quamen dese Vorsten ende de Stadthouders Ga naar margenoot18 met hoopen tot den Koningh, ende seyden aldus tot hem, O Koningh Darius, leeft in eeuwigheyt. | |
8Alle de Vorsten des Rijcks, Ga naar margenoot19 de Overheden, ende Stadthouders, de Raetsheeren, ende Lantvooghden, hebben sich beraetslaeght een Konincklicke ordinantie te stellen, ende een sterck gebodt te maken, dat alle die in dertigh dagen Ga naar margenoot20 een versoeck doen sal Ga naar margenoot21 van eenigen Godt ofte mensche, behalven van u, ô Koningh, die sal in den kuyl der leeuwen geworpen worden. | |
9Nu, ô Koningh, ghy sult een gebodt bevestigen, ende een schrift teeckenen, Ga naar margenoot22 dat niet verandert en worde, Ga naar margenoota Ga naar margenoot23 na de wet Ga naar margenoot24 der | |
[Folio 97r]
| |
Meden ende der Persen, die Ga naar margenoot25 niet en mach wederroepen worden. | |
11Doe nu Daniel verstont, dat dit schrift geteekent was, gingh hy in sijn huys (hy nu hadde in sijne Ga naar margenoot27 oppersale opene vensters Ga naar margenoot28 Ga naar margenootb tegen Ierusalem aen) ende hy knielde Ga naar margenoot29 Ga naar margenootc drie tijden ’s daeghs op sijne knijen, ende hy badt, ende Ga naar margenoot30 dede belijdenisse voor sijnen Godt, Ga naar margenoot31 gantschelick gelijck hy voor desen gedaen hadde. | |
12Doe quamen die mannen Ga naar margenoot32 met hoopen, ende sy vonden Daniel biddende ende smeeckende Ga naar margenoot33 voor sijnen Godt. | |
13Doe quamen sy naerder, ende spraken voor den Koningh van het gebodt des Koninghs, Hebt ghy niet een gebodt geteeckent, dat alle man die in dertigh dagen van eenigen Godt of mensche [yet] versoecken soude, behalven van u, ô Koningh, in den kuyl der leeuwen soude geworpen worden? De Koningh antwoordde ende seyde, Ga naar margenoot34 ’t Is een vaste reden, na de wet der Meden ende Persen, die niet en mach wederroepen worden. | |
14Doe antwoordden sy, ende seyden voor den Koningh, Ga naar margenoot35 Daniel Ga naar margenoot36 een van de gevangelick wechgevoerde uyt Iuda, Ga naar margenoot37 en heeft, ô Koningh, op u geen achtinge gestelt, noch op het gebodt dat ghy geteeckent hebt: maer hy bidt Ga naar margenoot38 op drie tijden ’s daeghs sijn gebedt. | |
15Doe de Koningh dese reden hoorde, Ga naar margenoot39 was hy seer bedroeft by hemselven, ende hy stelde het herte op Daniel, om hem te verlossen: ja tot den ondergangh der sonne toe, Ga naar margenoot40 bemoeyde hy sich om hem te redden. | |
16Ga naar margenoot41 Doe quamen die mannen Ga naar margenoot42 met hoopen tot den Koningh, ende sy seyden tot den Koningh, Ga naar margenoot43 Wetet, ô Koningh, dat der Meden ende der Persen Ga naar margenoot44 wet is, dat geen gebodt noch ordinantie die de Koningh verordineert heeft, en mach verandert worden. | |
17Doe beval de Koningh, ende sy brachten Daniel voort, ende wierpen [hem] in den kuyl der leeuwen: [ende] de Koningh antwoordde ende seyde tot Daniel, Ga naar margenoot45 Uw’ Godt, dien ghy geduerighlick eert, Ga naar margenoot46 die verlosse u. | |
18Ende daer wiert Ga naar margenoot47 een steen gebracht, ende op den mont des kuyls geleyt: ende Ga naar margenoot48 de Koningh verzegelde den selven met sijnen ringh, ende met den ringh sijner Gewel-[kolom]digen, Ga naar margenoot49 op dat de wille, aengaende Daniel, niet en soude verandert worden. | |
19Doe gingh de Koningh na sijn palleys, ende overnachte nuchteren, ende en liet Ga naar margenoot50 geen vreughden-spel voor sich brengen: ende Ga naar margenoot51 sijn slaep weeck verre van hem. | |
20Doe stont de Koningh in den vroegen morgenstont met het licht op, ende hy gingh Ga naar margenoot52 met haeste henen tot den kuyl der leeuwen. | |
21Als hy nu tot den kuyl genadert was, riep hy tot Daniel met een droeve stemme: De Koningh Ga naar margenoot53 antwoordde, ende seyde tot Daniel: O Daniel, ghy knecht Ga naar margenoot54 des levendigen Godts, Ga naar margenoot55 heeft oock uwe Godt, dien ghy geduerighlick eert, u van de leeuwen kunnen verlossen? | |
23Mijn Godt heeft sijnen Engel gesonden, ende hy heeft den muyl der leeuwen toegesloten, Ga naar margenoot57 dat sy my niet beschadight en hebben, om dat voor hem Ga naar margenoot58 onschult in my gevonden is: oock en hebbe ick, ô Koningh, tegen u Ga naar margenoot59 geen misdaet gedaen. | |
24Doe wert de Koningh Ga naar margenoot60 by hemselven Ga naar margenoot61 seer vrolick, ende seyde, dat men Daniel uyt den kuyl Ga naar margenoot62 trecken soude: Doe Daniel uyt den kuyl opgetrocken was, soo en wert’er Ga naar margenoot63 geen schade aen hem gevonden, Ga naar margenoot64 dewijle hy in sijnen Godt gelooft hadde. | |
25Doe beval de Koningh, ende sy brachten die mannen voort, die den Daniel Ga naar margenoot65 overluyt beschuldight hadden, ende Ga naar margenoot66 sy wierpen in den kuyl der leeuwen, haer, hare Ga naar margenoot67 kinderen, ende hare vrouwen: ende Ga naar margenoot68 sy en quamen niet op den gront des kuyls, of de leeuwen Ga naar margenoot69 heerschten over haer, sy Ga naar margenoot70 vermorselden oock alle hare beenderen. | |
26Doe schreef de Koningh Darius aen Ga naar margenoot71 alle volckeren, natien, ende tongen, die op de gantsche aerde woonden, Uwe vrede worde vermenighvuldight. | |
27Van my is een bevel gegeven, dat men in de gantsche heerschappije mijnes Koninckrijcks beve ende tsittere voor het aengesichte Ga naar margenoot72 van den Godt Daniels: want hy is Ga naar margenoot73 de levendige Godt, ende bestendigh in eeuwigheden, ende Ga naar margenoot74 Ga naar margenootd sijn Koninckrijcke en is niet verderffelick, ende sijne heerschappije Ga naar margenoot75 is tot den eynde toe. | |
28Hy verlost ende reddet, ende hy doet teeckenen ende wonderen in den hemel, ende | |
[Folio 97v]
| |
op der aerde: Die heeft Daniel uyt Ga naar margenoot76 het gewelt der leeuwen verlost Ga naar margenoot77. | |
29Dese Daniel nu Ga naar margenoot78 hadde voorspoet in het Koninckrijcke van Darius, ende Ga naar margenoot79 in het Koninckrijcke van Cores den Persiaen Ga naar margenoot80. |
|