Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijOrdinantien van den Godtsdienst des Vorstes in ’t bysonder, ende van het volck des lants ende den Vorst te samen versen 1, 2, etc. item van het gedurigh brand-offer, 13. ende van de geschencken des Vorsts aen sijne sonen, ende aen sijne knechten, 16. Beschrijvinge van de keuckens voor de Priesters, ende Leviten, 19. | |
1ALsoo seyt de Heere HEERE; De poorte des Ga naar margenoot1 binnensten voorhofs, die na ’t Oosten siet, sal de Ga naar margenoot2 ses werckdagen gesloten zijn: maer op den Ga naar margenoot3 Sabbathdagh salse geopent worden; Oock salse geopent worden op den dagh van de Ga naar margenoot4 nieuwe maent. | |
2Ende de Vorst sal ingaen [door] den wegh van het voorhuys der selver poorte van buyten, ende sal staen aen de post van de poorte; ende de Priesters sullen sijn brand-offer ende sijne danck offeren bereyden; ende hy sal Ga naar margenoot5 aenbidden aen den dorpel der poorte, ende [daer na] uytgaen: Doch de poorte en sal niet Ga naar margenoot6 gesloten worden tot op den avont. | |
3Ga naar margenoot7 Oock sal het volck des lants aenbidden [voor] de deure der selver poorte, op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden; voor het aengesichte des HEEREN. | |
4Ga naar margenoot8 Het brand-offer nu, dat de Vorst den HEERE sal offeren, sal op den Sabbathdagh zijn, ses volkomene lammeren, ende een volkomen ram. | |
5Ende het spijs-offer, een Epha tot den ram, maer tot de lammeren sal het spijs-offer eene gave Ga naar margenoot9 sijner hant zijn: ende olie, een Hin tot een Epha. | |
6Maer op den dagh van de Ga naar margenoot10 nieuwe maent, een varre een Ga naar margenoot11 jongh runt, van de volkomene, ende ses lammeren, ende een ram, volkomen sullense zijn. [kolom] | |
7Ende [ten] spijs-offer sal hy bereyden een Epha tot den varre, ende een Epha tot den ram: maer tot de lammeren, soo als sijne hant Ga naar margenoot12 bekomen sal: ende een Hin olie tot een Epha. | |
8Ende als de Vorst ingaet, sal hy [door] den wegh van het voorhuys der poorte ingaen, ende Ga naar margenoot13 door des selven wegh [weder] Ga naar margenoot14 uytgaen. | |
8Maer als het volck des lants voor het aengesichte des HEEREN komt, op de gesette Hooghtijden; die [door] den wegh van de noorder-poorte ingaet om te aenbidden, sal [door] den wegh van de zuyder-poorte [weder] uytgaen; ende die [door] den wegh van de zuyder-poorte ingaet, sal [door] den wegh van de noorder-poorte [weder] uytgaen: hy en sal niet Ga naar margenoot15 weder keeren [door] den wegh der poorte, door dewelcke hy is ingegaen, maer Ga naar margenoot16 recht voor sich henen uytgaen. | |
10De Vorst nu, sal in ’t Ga naar margenoot17 midden van hen ingaen; als sy ingaen; ende als sy Ga naar margenoot18 uytgaen, sullense [t’samen] uytgaen. | |
11Voorts op de Feesten, ende op de gesette Hooghtijden sal het spijs-offer zijn, een Epha tot eenen varre, ende een Epha tot eenen ram; maer tot de lammeren, eene Ga naar margenoot19 gave sijner hant: ende olie, een Hin tot een Epha. | |
12Ende als de Vorst een vrywilligh offer sal doen, een brand-offer ofte danckofferen [tot] een vrywilligh offer den HEERE, soo sal men hem de poorte openen, die na het Oosten siet; ende hy sal sijn brand-offer ende sijne danck-offeren doen, gelijck als hy sal gedaen hebben op den Sabbathdagh: ende als hy [weder] uytgaet, salmen de poorte sluyten, na dat hy uytgegaen sal zijn. | |
13Wijders sult ghy een volkomen Ga naar margenoot20 jarigh lam dagelicks bereyden [ten] brand-offer den HEERE: Ga naar margenoot21 alle morgens sult ghy dat bereyden. | |
14Ende ghy sult [ten] spijs-offer daer op doen, alle morgens een sesten deel van een Epha, ende olie een derden deel van een Hin, om de meelbloeme te bedruppen: [tot] een spijs-offer den HEERE, [tot] Ga naar margenoot22 eeuwige insettingen, gedurighlick. | |
15Sy sullen dan het lam, ende het spijs-offer, ende de olie alle morgens bereyden, [tot] een Ga naar margenoot23 gedurigh brand-offer. | |
16Alsoo seyt de Heere HEERE; Wanneer de Vorst aen yemant van sijne Ga naar margenoot24 sonen een geschenck sal geven [van] sijne erffenisse, dat sullen sijne sonen Ga naar margenoot25 hebben: het sal hare besittinge zijn in erffenisse. | |
17Maer wanneer hy van sijne erffenisse een geschenck sal geven aen eenen van sijne knechten, die sal dat hebben tot het Ga naar margenoot26 vryjaer toe; dan sal het tot den Vorst weder keeren: ’t Is immers sijne erffenisse, sijne sonen die sullen ’t hebben. | |
18Ende de Vorst en sal niets nemen van de erffenisse des volcks, om haer van hare besittinge te Ga naar margenoot27 berooven; van sijne besittinge sal hy sijnen sonen erf na laten: op dat niet mijn volck, een yegelick uyt sijne erffenisse, verstroyt en worden. | |
19Daer na bracht hy my door den ingangh, die aen de zijde der poorte was, tot de Ga naar margenoot28 heylige kameren, Ga naar margenoot29 den Priesteren toe [behoordende,] die na ’t Noorden sagen: ende siet, aldaer was eene plaetse aen beyde zijden, Ga naar margenoot30 na ’t Westen. | |
20Ende hy seyde tot my; Dit is de | |
[Folio 90v]
| |
plaetse alwaer de Priesters het Ga naar margenoot31 schult-offer ende het sond-offer sullen koken: [ende] daer sy het spijs-offer sullen backen, op dat sy het niet uyt en brengen in den buytensten voorhof, Ga naar margenoot32 het volck te heyligen. | |
21Doe bracht hy my uyt in den buytensten voorhof, ende voerde my om in de vier hoecken des voorhofs: ende siet, Ga naar margenoot33 in elcken hoeck des voorhofs was een ander voorhofken. | |
22In de vier hoecken des voorhofs waren voorhofkens Ga naar margenoot34 met schoorsteenen; van veertigh [ellen] de lenghte, ende dertigh de breette: Deselve vier Ga naar margenoot35 hoeckhofkens hadden eenerley mate. | |
23Ende daer was rontom in Ga naar margenoot36 deselve een Ga naar margenoot37 ringhmuer, rontom dese viere: ende daer Ga naar margenoot38 waren Ga naar margenoot39 keuckens gemaeckt beneden [aen] de Ga naar margenoot40 ringhmueren rontomme. | |
24Ende hy seyde tot my: Dit zijn de Ga naar margenoot41 keuckens, alwaer de dienaers des huyses het Ga naar margenoot42 slacht-offer des volcks sullen koken. |
|