Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijAfsonderinge van een seker gedeelte des nieuwen Erflants, voor het heylighdom, de Priesteren, Leviten, de stadt ende den Vorst, vers1, etc. Belofte ende vermaninge voor de Vorsten Israels, van recht ende gerechtigheyt, 8, 9, etc. ordinantien van menigerleije offerhanden, voor den volcke, ende den Vorst, soo ordinare, als op feesten, 15. | |
1Ga naar margenoot1 ALs ghylieden nu het lant Ga naar margenoot2 sult doen vallen in erffenisse, soo sult ghy een Ga naar margenoot3 hef-offer den HEERE offeren, [tot] eene Ga naar margenoot4 heylige plaetse, van den lande; de lenghte sal zijn, de lenghte van vijf ende twintigh duysent Ga naar margenoot5 [meet-rieten], ende de breette tien duysent: dat sal Ga naar margenoot6 in sijne geheele grenze rontom Ga naar margenoot7 heyligh zijn. | |
2Ga naar margenoot8 Hier van Ga naar margenoot9 sullen tot het heylighdom zijn, vijf hondert Ga naar margenoot10 met vijf hondert, vierkant rontom: ende het sal vijftigh ellen hebben [tot] een Ga naar margenoot11 buyten-ruym rontom. | |
3Alsoo sult ghy meten Ga naar margenoot12 van dese mate, de lenghte van vijf en twintigh duysent, ende de breette van tien duysent: ende daer in sal ’t heylighdom zijn [met] het Ga naar margenoot13 heylige der heyligen. | |
4Dat sal eene Ga naar margenoot14 heylige plaetse zijn van den lande; sy sal zijn voor de Priesteren die het heylighdom bedienen, die naderen om den HEERE te dienen: ende het sal hen eene plaetse zijn tot huysen, ende eene heylige plaetse voor ’t heylighdom. | |
5Voorts sullen de Leviten, de Dienaers des huyses, oock Ga naar margenoot15 de lenghte hebben van vijf ende twintigh duysent, ende de breette van tien duysent, haerlieden tot eene besittinge, [voor] twintigh kameren. | |
6Ende [tot] besittinge vande Ga naar margenoot16 stadt sullet ghy geven, de breette van vijf duysent, ende de lenghte van vijf ende twintigh duysent, tegen over het Ga naar margenoot17 heyligh hef-offer: voor het gantsche huys Israëls sal ’t zijn. | |
7De Ga naar margenoot18 Vorst nu sal [sijn deel] hebben van dese ende van gene zijde des heyligen hef-offers ende der besittinge der stadt, Ga naar margenoot19 voor [kolom] aen het heyligh hef-offer, ende voor aen de besittinge der Stadt; van den Ga naar margenoot20 westerhoeck westwaert, ende van den oorsterhoeck oostwaert: ende de lenghte sal zijn tegen over een der deelen, van de wester grenze tot de ooster grenze toe. | |
8Ga naar margenoot21 Dit lant aengaende, het sal hem tot eene besittinge zijn in Israël: ende mijne Vorsten en sullen mijn volck niet meer Ga naar margenoot22 verdrucken, maer den huyse Israëls het lant Ga naar margenoot23 laten, na hare stammen. | |
9Alsoo seyt de Heere HEERE; Ga naar margenoot24 ’t Is te veel voor u, ghy Vorsten Israëls; doet gewelt ende verstooringe wech, ende doet recht ende gerechtigheyt: neemt uwe Ga naar margenoot25 uytstootingen op van mijn volck, spreeckt de Heere HEERE. | |
10Eene Ga naar margenoot26 rechte Ga naar margenoota wage, ende een recht Ga naar margenoot27 Epha, ende eenen rechten Ga naar margenoot28 Bath sult ghylieden hebben. | |
11Een Epha, ende een Bath Ga naar margenoot29 sullen van Ga naar margenoot30 eenerleije mate zijn, dat een Bath het tiende deel van een Ga naar margenoot31 Homer houde: oock een Epha het tiende deel van eenen Homer; de mate daer van sal zijn na den Ga naar margenoot32 Homer. | |
12Ende de Ga naar margenootb Ga naar margenoot33 sikel sal zijn van twintigh Ga naar margenoot34 Gera: twintigh sikelen, vijf ende twintigh sikelen, ende vijftien sikelen, sal u-lieden een Ga naar margenoot35 pont zijn. | |
13Dit is het Ga naar margenoot36 hef-offer, dat ghylieden offeren sult: het Ga naar margenoot37 seste deel eenes Epha van eenen Homer terwe; oock sullet ghy ’t seste deel eenes Epha geven van eenen Homer gersten. | |
14Aengaende de insettinge van olie, van een Bath olie; [ghy sult offeren] het tiende deel van een Bath uyt een Ga naar margenoot38 Cor, [het welck]is een Homer van tien Bath: want tien Bath zijn een Homer. | |
15Voorts een lam uyt de kudde, uyt de twee hondert, uyt het Ga naar margenoot39 waterrijcke lant van Israël; tot spijs-offer, ende tot brand-offer, ende tot danck-offeren, om versoeninge over hen te doen, spreeckt de Heere HEERE. | |
16Al ’t volck des lants, sullen Ga naar margenoot40 in dit hef-offer zijn: Ga naar margenoot41 voor den Vorst in Israël. | |
17Ende het sal den Vorst Ga naar margenoot42 opliggen [te offeren] de brand-offeren, ende het spijs-offer, ende het dranck-offer, op de feesten, ende op de nieuwe maenden, ende op de Sabbathen, Ga naar margenoot43 op alle gesette hooghtijden des huyses Israëls: hy sal het sond-offer, ende het spijs-offer, ende het brand-offer, ende de danck-offeren Ga naar margenoot44 doen, om versoeninge te doen voor den huyse Israëls. | |
[Folio 90r]
| |
In de eerste [maent], op den eersten der maent, sult ghy eenen volkomenen varre, een Ga naar margenoot46 jongh runt, nemen: ende ghy sult het heylighdom ontsondigen. | |
19Ende de Priester sal van het bloet des sond-offers nemen, ende doen ’t aen de Ga naar margenoot47 posten des huyses, ende aen de vier hoecken van het afsetsel des altaers: ende aen de posten van de poorte des binnensten voorhofs. | |
20Alsoo sult ghy oock doen op den sevenden in die maent; Ga naar margenoot48 van wegen den afdwalenden, ende van wegen den slechten: also sult ghylieden het huys versoenen. | |
21Ga naar margenootc In de eerste [maent], op den veertienden dagh der maent, sal u-lieden ’t Paesschen zijn: een Feest van seven dagen; ongesuerde brooden Ga naar margenoot49 sal men eten. | |
22Ende de Vorst sal op den selven dagh, voor sich selven, ende voor al het volck des lants, bereyden eenen varre Ga naar margenoot50 des sond-offers. | |
23Ende de seven dagen des Feests sal hy een brand-offer den HEERE bereyden, van seven varren, ende seven rammen, [die] volkomen zijn, dagelicks, de seven dagen [langh:] ende een sond-offer van eenen geytenbock, dagelicks. | |
24Oock sal hy een spijs-offer bereyden, een Epha tot eenen varre, ende een Epha tot eenen ram: ende een Ga naar margenoot51 Hin olie tot een Epha. | |
25Ga naar margenootd In de sevende [maent], op den vijftienden dagh der maent, sal hy op het Ga naar margenoot52 Feest Ga naar margenoot53 van gelijcken doen, seven dagen [langh:] gelijck het sond-offer, gelijck het brand-offer, ende gelijck het spijs-offer, ende gelijck de olie. |
|