Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijBeschrijvinge des buytensten voorhofs, daer het achterste des Tempels in stont, met de kameren van dien, vers 1, etc. het gebruyck der selver kameren, 13. afmetinge van den geheelen buytenmuer, 15. | |
1DAer na bracht Ga naar margenoot1 hy my uyt tot den Ga naar margenoot2 buytensten voorhof, des weeghs na den wegh van ’t Noorden: ende hy bracht my tot de Ga naar margenoot3 kameren, die tegen over de afgesnedene plaetse, ende die tegen over het gebouw tegen ’t Noorden waren: | |
2Ga naar margenoot4 Voor aen de lenghte van de hondert ellen Ga naar margenoot5 [na] de deure van ’t Noorden: ende de breette was vijftigh ellen: | |
3Tegen over de twintigh [ellen], die het binnenste voorhof hadde, ende tegen over het plaveysel, dat het buytenste voorhof hadde: [was] galerije Ga naar margenoot6 tegen galerije, in drie [rijgen.] | |
4Ende Ga naar margenoot7 voor de kameren was eene wandelinge van tien ellen de breette, na binnen toe; [ende] een wegh van eene elle: ende de deuren van Ga naar margenoot8 deselve waren tegen het Noorden. | |
5De bovenste kameren nu waren Ga naar margenoot9 nauwer; (om dat de galerijen Ga naar margenoot10 hooger waren dan deselve) Ga naar margenoot11 dan de onderste ende dan de middelste des gebouws. | |
6Want sy waren wel van drie [rijgen,] maer en hadden geene pilaren gelijck de pilaren der voorhoven: daerom Ga naar margenoot12 warense benauwder dan de onderste ende dan de middelste van der aerden af. | |
7De Ga naar margenoot13 muer nu, die na buyten tegen over de kameren was, des weeghs na den buytensten voorhof, Ga naar margenoot14 voor aen de kameren; de lenghte van dien was vijftigh ellen. | |
8Want de lenghte der kameren, die het buytenste voorhof hadde, was vijftigh ellen: ende siet, Ga naar margenoot15 voor aen den Tempel waren hondert ellen. | |
9Van Ga naar margenoot16 onder dese kameren nu; was den Ga naar margenoot17 ingangh van ’t Oosten, als yemant tot deselve ingaet, uyt den buytensten voorhof. | |
[Folio 88r]
| |
10Ga naar margenoot18 Aen de breette van des voorhofs muer, des weeghs na ’t Oosten, Ga naar margenoot19 vooraen de afgesnedene plaetse, ende vooraen het gebouw, waren Ga naar margenoot20 kameren. | |
11Ende de Ga naar margenoot21 wegh Ga naar margenoot22 voor deselve henen was als de gedaente der kameren, die des weeghs na ’t Noorden waren; Ga naar margenoot23 na der selver lenghte, alsoo [na] der selver breette: ende alle hare uytgangen waren oock na der selver wijsen, ende na der selver deuren. | |
12Ende gelijck de deuren der kameren, die des weeghs na ’t Zuyden waren; was’er eene deure in het hooft van den wegh, des weeghs Ga naar margenoot24 voor aen den rechten muer, des weeghs na ’t Oosten, als men daerin gaet. | |
13Doe seyde Ga naar margenoot25 hy tot my; De kameren van ’t Noorden, [ende] de kameren van het Zuyden, die Ga naar margenoot26 voor aen de afgesnedene plaetse zijn, dat zijn Ga naar margenoot27 heylige kameren, daer in de Priesters, die tot den HEERE naderen, de Ga naar margenoot28 alderheylighste dingen sullen eten: aldaer sullen sy de alderheylighste dingen henen leggen, Ga naar margenoot29 ende het Ga naar margenoot30 spijs-offer, ende het Ga naar margenoot31 sond-offer, ende het schult-offer; want de plaetse is heyligh. | |
14Als de Priesters Ga naar margenoot32 in gegaen sullen zijn, soo en sullen sy uyt het heylighdom niet [weder] Ga naar margenoot33 uyt gaen in den buytensten voorhof, maer Ga naar margenoot34 aldaer hare Ga naar margenoot35 kleederen henen leggen, in dewelcke sy gedient hebben, want die zijn eene Ga naar margenoot36 heyligheyt: ende sy sullen andere kleederen aentrecken, ende naderen tot Ga naar margenoot37 het gene dat voor den volcke is. | |
15Als hy nu de maten des binnensten huyses ge-eyndight hadde, soo bracht hy my uyt, des weeghs na de poorte die des weeghs na ’t Oosten Ga naar margenoot38 sagh: ende hy Ga naar margenoot39 matse rontom henen. | |
16Hy mat de oost- Ga naar margenoot40 zijde met het meet-riet: vijf hondert rieten, Ga naar margenoot41 met het meet-riet, Ga naar margenoot42 rontom. | |
17Hy mat de noorderzijde: vijf hondert rieten, met het meet-riet, rontom. | |
18De zuydzijde mat hy: vijf hondert rieten, met het meet-riet. | |
19Hy gingh om na de Ga naar margenoot43 westzijde: [ende] hy mat vijf hondert rieten, met het meet-riet. | |
20Hy mat het aende vier zijden; het hadde eenen muer rontom henen; de lenghte was vijf hondert [rieten], ende de breette vijf hondert: om onderscheyt te maken tusschen het Ga naar margenoot44 heylige ende onheylige. |
|