Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijOnder de namen van twee wijven, Ohola ende Oholiba, stelt Godt wijtloopigh voor, de hoererijen ende overspeelderijen van Samaria ende Ierusalem, ofte Israel ende Iuda, versen 1, 2, etc. item 36, etc. Dies dese beyde onverzadelicke overspeelderssen geoordeelt ende getracteert moesten worden na ’t recht, dat daer toe staet, 22, etc. item 45, etc. | |
1VOorder geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende: | |
3Dese Ga naar margenoot2 hoereerden in Ga naar margenoota Egypten: in hare Ga naar margenoot3 jeught hoereerdense: daer wierden hare borsten gedruckt, ende daer wierden de tepelen haers maeghdoms Ga naar margenoot4 betast. | |
4Hare Ga naar margenoot5 namen nu waren Ga naar margenoot6 Ohola de [kolom] Ga naar margenoot7 grootste, ende Ga naar margenoot8 Oholiba hare suster: ende sy wierden Ga naar margenoot9 mijne, ende baerden sonen ende dochteren: dit waren Ga naar margenoot10 hare namen: Samaria is Ohola, ende Ierusalem Oholiba. | |
5Ohola nu hoereerde, zijnde Ga naar margenoot11 onder my: ende sy wert verlieft op hare Ga naar margenoot12 boelen, op de Ga naar margenoot13 Assyriers die Ga naar margenoot14 na by waren: | |
6Bekleet met hemels blaeuw, Vorsten, ende Overheden, al te mael Ga naar margenoot15 gewenschte jongelingen: ruyteren, rijdende op peerden. | |
7Alsoo Ga naar margenoot16 dreef sy hare hoererije met deselve, die alle de keure der Ga naar margenoot17 kinderen Assurs waren: ende Ga naar margenoot18 met allen op dewelcke sy verlieft was, met alle der selver dreckgoden verontreynighde sy haer. | |
8Sy en verliet oock niet hare hoererijen [gebracht] uyt Ga naar margenoot19 Egypten: want sy hadden by haer in hare jeught gelegen, ende sy hadden de tepelen hares maeghdoms Ga naar margenoot20 betastet: ende sy hadden hare hoererije over haer uytgestort. | |
9Daerom gaf ick haer in de hant harer boelen over: in de hant der kinderen Ga naar margenootb Assurs, op dewelcke sy Ga naar margenoot21 verlieft was. | |
10Dese Ga naar margenoot22 ontdeckten hare schaemte; hare sonen ende hare dochteren namense wech, maer Ga naar margenoot23 haer doodden sy met den sweerde: ende sy kreegh eenen Ga naar margenoot24 name onder de wijven, na dat men Ga naar margenoot25 gerichten over haer geoeffent hadde. | |
11Als hare suster Ga naar margenoot26 Oholiba [dit] sagh, soo verdorf sy hare minne noch meer dan Ga naar margenoot27 die, ende hare hoererijen meer dan de hoererijen van hare suster. | |
12Sy wert verlieft op de kinderen Ga naar margenootc Ga naar margenoot28 Assurs, de Vorsten, ende Overheden die Ga naar margenoot29 na by waren, bekleet met Ga naar margenoot30 volkomen cieraet, ruyteren, rijdende op peerden: al te mael Ga naar margenoot31 gewenschte jongelingen. | |
14Ia sy dede tot hare hoererijen noch meer toe: want doe sy Ga naar margenoot33 geschilderde mannen aen de Ga naar margenoot34 wandt sagh, de beelden der Chaldeen, geschildert met Ga naar margenoot35 menie, | |
15Gegordet met een gordel aen hare lendenen, hebbende Ga naar margenoot36 overvloedigh geverwede [hoeden] op hare hoofden, die alle in het aensien Hooftmannen waren, [na] de gelijckenisse der kinderen Babels van Chaldeen, het Ga naar margenoot37 lant harer geboorte: | |
16Soo wert sy op de selve Ga naar margenoot38 verlieft Ga naar margenoot39 met het opsien harer oogen: ende sy sondt boden tot hen, na Chaldeen. | |
17De kinderen van Babel nu quamen tot haer in tot het Ga naar margenoot40 leger der minnen, ende verontreynighden haer met hare hoererije: oock verontreynighde sy haer met hen; daer na wiert hare ziele van Ga naar margenoot41 hen Ga naar margenoot42 afgetrocken. | |
18Alsoo ontdeckte sy hare hoererije, ende ontdeckte hare schaemte: doe wert mijne ziele van haer afgetrocken, gelijck als mijne ziele was afgetrocken van hare Ga naar margenoot43 suster. | |
[Folio 77v]
| |
19Doch sy vermenighvuldighde hare hoererijen, gedenckende aen de dagen harer jeught, Ga naar margenoot44 als sy gehoereert hadde in het lant van Ga naar margenoot45 Egypten. | |
20Ende sy wert verlieft meer dan Ga naar margenoot46 der selver bywijven: Ga naar margenoot47 welcker vleesch is [als] het vleesch der ezelen, ende welcker vloet is [als] de vloet der Ga naar margenoot48 peerden. | |
21Alsoo hebt ghy Ga naar margenoot49 weder opgehaelt de schendelicke daet uwer jeught: als die van Egypten uwe tepelen betasteden, van wegen de borsten uwer jeught, | |
22Daerom, ô Oholiba; alsoo seyt de Heere HEERE; Siet, ick sal uwe Ga naar margenoot50 boelen, van dewelcke uwe ziele is Ga naar margenoot51 afgetrocken, tegen u verwecken: ende ick salse van rontom tegen u aenbrengen. | |
23De kinderen van Babel ende alle Chaldeen, Ga naar margenoot52 Pekod, ende Soa, ende Koa, [ende] alle kinderen van Assur met hen: gewenschte jongelingen, die alle Vorsten, ende Overheden zijn, Hooftmannen ende vermaerde [lieden], die alle te peerde rijden. | |
24Die sullen tegen u komen [met] Ga naar margenoot53 karren, wagenen, ende wielen, ende met eene vergaderinge van volckeren, rondassen, ende schilden, ende helmen; sy sullen, haer rontom Ga naar margenoot54 tegen u setten: ende ick sal voor haer aengesichte het Ga naar margenoot55 gerichte stellen, ende sy sullen u richten na hare Ga naar margenoot56 rechten. | |
25Ende ick sal mijnen Ga naar margenoot57 yver tegen u setten, datse in grimmigheyt met u sullen handelen; sy sullen uwen neuse, ende uwe ooren Ga naar margenoot58 afnemen, ende Ga naar margenoot59 het laetste van u sal door het sweert vallen: sy sullen uwe sonen, ende uwe dochteren wech nemen, ende het laetste van u sal door ’t vyer verteert worden. | |
26Sy sullen u oock uwe kleederen Ga naar margenootd uyttrecken, ende uwen cieraet-tuygh wech nemen. | |
27Soo sal ick uwe schendelickheyt van u doen Ga naar margenoot60 ophouden, mitsgaders uwe hoererije [gebracht] uyt Egyptenlant: ende ghy en sult uwe oogen na Ga naar margenoot61 hen niet opheffen, ende aen Egypten niet meer gedencken. | |
28Want alsoo seyt de Heere HEERE; Siet, ick sal u over geven in de hant der gener die ghy hatet; in de hant der gener van dewelcke uwe ziele is afgetrocken. | |
29Die sullen met u handelen uyt haet, ende allen uwen Ga naar margenoot62 arbeyt wech nemen, ende u Ga naar margenoote naeckt ende bloot laten: dat uwe hoeren-schaemte ontdeckt worde, mitsgaders uwe schendelickheyt, ende uwe hoererijen. | |
30Dese dingen Ga naar margenoot63 sal men u doen: dewijle ghy den Heydenen nagehoereert hebt, [ende] om dat ghy u met hare dreckgoden verontreynight hebt. | |
31In den Ga naar margenoot64 wegh uwer suster hebt ghy gewandelt: daerom sal ick haren Ga naar margenoot65 beker in uwe hant geven. | |
32Alsoo seyt de Heere HEERE; Ghy sult den beker uwer suster drincken, die diep ende wijt is: ghy sult tot Ga naar margenoot66 belacchinge, ende spot worden; [de beker] houdt Ga naar margenoot67 veel in. | |
33Van dronckenschap ende Ga naar margenoot68 jammer sult ghy vol worden: Ga naar margenoot69 de beker van uwe suster Samaria, is een beker der verwoestinge, ende der eensaemheyt. | |
34Ghy sult hem drincken, ende uytzuy-[kolom]gen, ende Ga naar margenoot70 sijne scherven sult ghy brijselen, ende uwe Ga naar margenoot71 borsten sult ghy afrucken: want ick hebbe ’t gesproken, spreeckt de Heere HEERE. | |
35Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Om dat ghy mijner Ga naar margenootf vergeten, ende my achter uwen Ga naar margenoot72 rugge geworpen hebt; soo draeght ghy oock uwe Ga naar margenoot73 schendelickheyt, ende uwe hoererijen. | |
36Ende de HEERE seyde tot my; Menschen kint, soudt ghy Ga naar margenoot74 Ohola, ende Oholiba Ga naar margenootg Ga naar margenoot75 recht geven? ja vertoontse hare grouwelen. | |
37Want sy hebben overspel gedaen, ende daer is Ga naar margenoot76 bloet in hare handen; ende sy hebben met hare dreckgoden overspel gedaen: daer toe hebbense oock hare kinderen, diese Ga naar margenoot77 my gebaert hadden, voor haer Ga naar margenooth Ga naar margenoot78 [door het vyer] laten doorgaen, tot Ga naar margenoot79 spijse. | |
38Noch hebben sy Ga naar margenoot80 my dit gedaen: sy hebben Ga naar margenoot81 mijn heylighdom ten selven dage verontreynight, ende mijne Ga naar margenooti Sabbathen ontheylight. | |
39Want als sy hare kinderen haren dreckgoden Ga naar margenootk Ga naar margenoot82 geslacht hadden, soo quamense op dien selven dagh, in mijn Ga naar margenoot83 heylighdom om dat te ontheyligen: ende siet, Ga naar margenootl alsoo hebbense gedaen in ’t midden van mijn huys. | |
40Dit is’er oock, datse Ga naar margenoot84 gesonden hebben tot mannen, die van verre souden komen: tot dewelcke als een bode gesonden was, siet soo quamense, voor dewelcke ghy u wiescht, uwe oogen blanckettedet, ende u met cieraet vercierdet; | |
41Ende ghy saet op een heerlick bedde, voor ’t welck eene tafel toegericht was: Ga naar margenootm ende op het welcke ghy Ga naar margenoot85 mijn reuckwerck ende mijne olie geset hadt. | |
42Als nu het geruysch der menighte Ga naar margenoot86 daerop stille was, soo Ga naar margenoot87 [sonden sy] tot mannen uyt de Ga naar margenoot88 menighte der menschen, [ende] daer werden wijn- Ga naar margenoot89 suypers aengebracht uyt de woestijne: die deden Ga naar margenoot90 armringen aen Ga naar margenoot91 hare handen, ende eene Ga naar margenoot92 cierlicke kroone op hare hoofden. | |
43Doe Ga naar margenoot93 seyd’ick van dese, die [van] overspeelderijen Ga naar margenoot94 veroudert was: Ga naar margenoot95 Nu sullense hoereeren de hoererijen deser [hoere,] Ga naar margenoot96 ende die [oock.] | |
44Ende men gingh tot haer in, gelijckmen ingaet tot eene vrouwe, die eene hoere is: alsoo gingen sy in tot Ohola, ende tot Oholiba, die Ga naar margenoot97 schendelicke vrouwen. | |
[Folio 78r]
| |
sullense Ga naar margenootn Ga naar margenoot99 richten [na] het recht der overspeelderssen, ende [na] het Ga naar margenoot100 recht der bloetvergieterssen: want sy zijn overspeelderssen, ende Ga naar margenoot1 bloet is in hare handen. | |
46Want alsoo seyt de Heere HEERE: Ga naar margenoot2 Ick sal eene vergaderinge tegen haer doen opkomen, ende salse ter beroeringe, ende ten roove over geven. | |
47Ende de vergaderinge salse met Ga naar margenooto steenen steenigen, ende deselve met hare sweerden neder houwen: hare sonen, ende hare dochteren sullense dooden, ende hare huysen met den vyere Ga naar margenootp verbranden. | |
48Alsoo sal ick de schendelickheyt uyt den lande doen ophouden: op dat alle wijven onderwesen worden, datse na uwe schendelickheyt niet en doen. | |
49Alsoo sullense uwe schendelickheyt Ga naar margenoot3 op u leggen, ende ghy sullet de Ga naar margenoot4 sonden uwer dreckgoden dragen: ende ghylieden sult weten, dat ick de Heere HEERE ben. |
|