Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt stelt een register vande grouwelicke sonden, die tegen d’eerste ende tweede tafel der wet binnen Ierusalem in swangh gingen, versen 1, 2, 3, etc. waer over hy haer in seer hevigen toorn voorseyt eene schricklijcke verbaestheyt, ende verstroyinge onder de Heydenen, 13. ende dat hy haer, om datse tot schuym zijn geworden, binnen Ierusalem, als in eenen oven, sal smelten door het vyer sijns toorns, 17. Algemeyne boosheyt, der Propheten, Priesteren, Vorsten, ende des volcks, 23. | |
1VOorder geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende: | |
2Ghy nu, menschen kint, soudt ghy der Ga naar margenoot1 bloetstadt recht geven? soudt ghyse Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 recht geven? ja maeckt haer bekent alle hare grouwelen: | |
3Ende seght; Alsoo seyt de Heere HEERE, O stadt, Ga naar margenoot3 die in haer midden bloet vergiet, op dat haren Ga naar margenoot4 tijt kome, ende Ga naar margenoot5 dreckgoden Ga naar margenoot6 tegen haer selven maeckt om haer te verontreynigen. | |
4Door Ga naar margenoot7 u bloet dat ghy Ga naar margenootb vergoten hebt, zijt ghy schuldigh geworden, ende met uwe dreckgoden die ghy gemaeckt hebt, hebt ghy u Ga naar margenootc verontreynight, ende hebt uwe Ga naar margenoot8 dagen doen naderen, ende zijt tot uwe jaren gekomen: daerom hebbe ick u den Heydenen [kolom] Ga naar margenoot9 over gegeven [tot] eenen Ga naar margenootd smaet, ende allen landen [tot] eenen spot. | |
5Die na by, ende verre van u zijn, sullen u bespotten: ghy Ga naar margenoot10 onreyne van name, ende Ga naar margenoot11 vol onruste. | |
6Siet, de Vorsten Israëls zijn in u Ga naar margenoot12 geweest, een yeder na sijne Ga naar margenoot13 kracht, om bloet te vergieten. | |
7Vader ende moeder Ga naar margenoot14 hebbense in u Ga naar margenoot15 licht geacht; met den vreemdelingh hebbense in ’t midden van u door Ga naar margenoot16 verdruckinge gehandelt: sy hebben in u den weese ende de weduwe Ga naar margenoot17 verdruckt. | |
8Mijne heylige dingen hebt ghy veracht, ende mijne Sabbathen hebt ghy ontheylight. | |
9Ga naar margenoot18 Achterklappers zijn in u geweest om bloet te vergieten, ende in u hebbense op de Ga naar margenoote bergen Ga naar margenoot19 gegeten, sy hebben schendelickheyt in ’t midden van u gedaen. | |
10Men heeft de Ga naar margenoot20 schaemte des vaders in u Ga naar margenootf ontdeckt: die Ga naar margenootg onreyn was door Ga naar margenoot21 afsonderinge hebbense in u Ga naar margenoot22 verkracht. | |
11Daer toe heeft de een Ga naar margenooth grouwel gedaen met sijns naestens Ga naar margenooti huysvrouwe, ende een ander heeft sijns Ga naar margenootk soons vrouwe met schendelickheyt verontreynight: noch een ander heeft in u sijne suster, sijns Ga naar margenoot1 vaders dochter, verkracht. | |
12Sy hebben geschencken in u genomen, om bloet te vergieten: Ga naar margenoot23 woecker ende overwinste hebt ghy genomen: ende ghy hebt gierigheyt gepleeght aen uwen naesten door Ga naar margenoot24 verdruckinge: maer ghy hebt mijner vergeten, spreeckt de Heere HEERE. | |
13Siet dan, ick hebbe mijne Ga naar margenoot25 hant Ga naar margenootm geslagen om uwe gierigheyt, die ghy bedreven hebt: ende om u Ga naar margenoot26 bloet; Ga naar margenoot27 die in het midden van u geweest zijn. | |
14Sal u herte Ga naar margenoot28 bestaen? sullen uwe handen sterck zijn, in de dagen als ick met u Ga naar margenoot29 handelen sal? ick de HEERE hebbet gesproken, ende sal het Ga naar margenootn doen. | |
1515 Ende ick sal u Ga naar margenooto verstroijen onder de Heydenen, ende u verspreyden in de landen: ende uwe onreynigheyt uyt u Ga naar margenoot30 verteeren. | |
16Soo sult ghy in u Ga naar margenoot31 ontheylight zijn voor de oogen der Heydenen: ende ghy sult weten, dat ick de HEERE ben. | |
17Wijders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende: | |
18Menschen kint, Ga naar margenoot32 die van den huyse Israëls zijn my tot Ga naar margenootp Ga naar margenoot33 schuym geworden: sy zijn alle Ga naar margenoot34 koper, ofte tin, ofte yser, ofte loot, in ’t midden des ovens; silverschuym zijnse geworden. | |
19Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Om dat ghylieden alle tot schuym geworden zijt, daerom siet, ick sal u in het midden van Ierusalem Ga naar margenoot35 vergaderen. | |
20[Gelijck] silver, ofte koper, ofte yser, ofte loot, ofte tin in het midden eens ovens Ga naar margenoot36 vergadert wort, om het vyer daer over op te blasen, op dat men’t smelte: alsoo sal ick u-lieden vergaderen in mijnen toorn, ende in mijne grimmigheyt daer laten, ende smelten. | |
21Ia ick sal u by een brengen, ende sal op u blasen in ’t vyer mijner verbolgentheyt, | |
[Folio 77r]
| |
dat ghy in ’t midden van Ga naar margenoot37 haer sult gesmolten worden. | |
22Gelijck het silver in het midden des ovens gesmolten wort, alsoo sult ghylieden in het midden van haer gesmolten worden: ende ghy sult weten, dat ick, de HEERE, mijne grimmigheyt over u uytgegoten hebbe. | |
23Voorts geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende: | |
24Menschen kint, seght tot Ga naar margenoot38 haer; Ghy zijt een lant, dat niet Ga naar margenoot39 gereynight en is, Ga naar margenoot40 [dat] sijnen plasregen niet en [heeft gehadt] ten dage der Ga naar margenoot41 gramschap. | |
25Ga naar margenoot42 De verbintenisse Ga naar margenoot43 harer Propheten is in ’t midden van haer, als een brullende leeuw die eenen roof rooft: sy eten de Ga naar margenootq Ga naar margenoot44 zielen op, den schat, ende ’t kostelicke nemense wech; hare weduwen Ga naar margenoot45 vermenighvuldigen sy in ’t midden van haer. | |
26Hare Priesteren doen mijne wet Ga naar margenoot46 gewelt aen, ende sy ontheyligen mijne heylige dingen; tusschen het heylige ende het onheylige, en maken sy geen Ga naar margenootr onderscheyt, ende [’t verschil] tusschen het onreyne ende reyne, en gevense niet te kennen: daer toe Ga naar margenoot47 verbergen sy hare oogen van mijne Sabbathen; ja ick worde in het midden van hen Ga naar margenoot48 ontheylight. | |
27Hare Ga naar margenoots Vorsten zijn in ’t midden van haer als wolven die eenen roof rooven, om bloet te vergieten, [ende] om Ga naar margenoot49 zielen te verderven; op datse gierigheyt souden plegen. | |
28Hare Propheten nu Ga naar margenoott Ga naar margenoot50 plaesteren haer met loosen kalcke: Ga naar margenootv siende Ga naar margenoot51 ydelheyt ende hen leugen voorseggende, seggende; Alsoo seyt de Heere HEERE; ende de HEERE en heeft niet gesproken. | |
29Het volck des lants Ga naar margenoot52 plegen enckel verdruckinge, ende bedrijven enckel rooverije: oock Ga naar margenoot53 onderdrucken sy den elendigen ende nootdruftigen; ende den vreemdelingh verdrucken sy Ga naar margenoot54 sonder recht. | |
30Ick socht nu eenen man Ga naar margenoot55 uyt hen, die den Ga naar margenoot56 muer mochte toemueren, ende voor mijn aengesicht in de Ga naar margenootx bresse staen voor het lant, op dat ick het niet en mochte verderven: maer ick en vondt niemant. | |
31Daerom heb ick mijne gramschap over hen uytgegoten; door ’t vyer mijner verbolgentheyt heb ickse verteert: haren wegh hebbe ick op haren Ga naar margenooty Ga naar margenoot57 kop gegeven, spreeckt de Heere HEERE. |
|