Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt beveelt den Propheet te propheteeren tegen de valsche Propheten, ende hare loose plaesteringen, vers 1, etc. Item tegen de valsche Prophetessen, ende hare armkussens ende hooftdecksels, 17. | |
13ENde des HEEREN woort geschiedde tot my, seggende: | |
2Menschen kint, propheteert tegen de Ga naar margenoot1 Propheten Israels, Ga naar margenoot2 die propheteeren: ende seght tot de gene, die Ga naar margenoot3 uyt haer herte propheteeren; Hooret des HEEREN woort. | |
3Soo seyt de Heere HEERE; Wee over die dwase Propheten: die Ga naar margenoot4 haren geest nawandelen, ende het gene sy Ga naar margenoot5 niet gesien en hebben! | |
5Ga naar margenoot7 Ghy en zijt Ga naar margenoot8 in de bressen niet opgetreden, nochte en hebbet Ga naar margenoot9 den muer [niet] toegemuert voor het huys Israëls; om in den strijt te staen, Ga naar margenoot10 ten dage des HEEREN. | |
6Ga naar margenoot11 Sy sien Ga naar margenoot12 ydelheyt, ende Ga naar margenoot13 leugenachtige voorsegginge, die daer seggen, De HEERE heeft gesproken, daer de HEERE haer niet gesonden en heeft: ende sy geven hope van ’t Ga naar margenoot14 woort te sullen bevestigen. | |
7Ga naar margenoot15 En siet ghy niet een Ga naar margenoot16 ydel gesichte, ende spreket Ga naar margenoot17 eene leugenachtige voorsegginge, als ghy Ga naar margenoot18 segget, De HEERE spreeckt, daer Ga naar margenoot19 ick niet gesproken en hebbe? | |
8Daerom soo seyt de Heere HEERE, Om dat ghylieden ydelheyt spreeckt, ende leugen siet: daerom, siet, Ga naar margenoot20 ick [wil] aen u, spreeckt de Heere HEERE. | |
9Ende Ga naar margenoot21 mijne hant sal zijn tegen de Propheten, die ydelheyt sien, ende leugen voorseggen; sy en sullen Ga naar margenoot22 in de vergaderinge mijnes volcks niet zijn, ende in het Ga naar margenoot23 schrift Ga naar margenoot24 van het huys Israëls niet geschreven worden, ende Ga naar margenoot25 in het lant Israëls niet komen: ende ghy sullet weten dat ick de Heere HEERE ben. | |
10Daerom, ja Ga naar margenoot26 daerom datse mijn volck Ga naar margenoot27 verleyden, Ga naar margenoot28 seggende, Vrede, daer geen vrede en is; ende [dat] Ga naar margenoot29 de een eenen Ga naar margenoot30 leemen wandt bouwt, ende, siet, Ga naar margenoot31 de andere den selven Ga naar margenoot32 plaesteren met Ga naar margenoot33 loosen kalcke: | |
11Seght tot de gene die met loosen kalcke plaesteren, dat Ga naar margenoot34 hy omvallen sal: daer sal [kolom] een Ga naar margenoot35 overstelpende plasregen zijn; ende ghy, O groote hagelsteenen, sullet vallen, ende eenen grooten stormwint, sal [hem] splijten. | |
12Siet, als die wandt sal gevallen zijn; Ga naar margenoot36 sal dan niet tot u Ga naar margenoot37 geseyt worden, Waer is de plaesteringe, daer mede ghy geplaestert hebbet? | |
13Daerom alsoo seyt de Heere HEERE; Ia ick sal Ga naar margenoot38 [hem] door eenen grooten stormwint in mijne grimmigheyt splijten, ende daer sal een overstelpende plasregen zijn in mijnen toorn, ende groote hagelsteenen in [mijne] grimmigheyt, Ga naar margenoot39 om [dien] te verdoen. | |
14Soo sal ick den wandt afbreken, dien ghylieden met loosen kalcke geplaestert hebt, ende sal hem Ga naar margenoot40 ter aerde neder werpen, dat Ga naar margenoot41 sijnen gront sal ontdeckt worden: alsoo sal Ga naar margenoot42 [de stadt] vallen, ende Ga naar margenoot43 ghy sullet in het midden van haer omkomen: ende ghy sullet weten, dat ick de HEERE ben. | |
15Soo sal ick mijne grimmigheyt tegen den wandt voort brengen, ende tegen de gene die hem plaesteren met loosen kalcke: ende ick sal tot Ga naar margenoot44 u-lieden seggen, Die wandt en Ga naar margenoot45 is’er niet [meer], nochte die hem plaesterden en Ga naar margenoot46 zijnder niet: | |
16[Te weten] de Propheten Israëls die van Ierusalem propheteeren, ende voor haer een gesichte Ga naar margenoot47 des vredes sien: daer geen vrede en is, spreeckt de Heere HEERE. | |
17Ende ghy, menschen kint, Ga naar margenoot48 set u aengesichte Ga naar margenoot49 tegen de dochteren uwes volcks, dewelcke propheteeren uyt haer herte: ende Ga naar margenoot50 propheteert tegen haer. | |
18Ende seght, Soo seyt de Heere HEERE; Wee [die vrouwen] die Ga naar margenoot51 kussens naeijen voor Ga naar margenoot52 alle oxelen der armen, ende maken Ga naar margenoot53 hooftdecksels voor het hooft Ga naar margenoot54 van alle stature, om de Ga naar margenoot55 zielen te jagen: sullet ghy de Ga naar margenoot56 zielen mijns volcks jagen, ende sullet ghy Ga naar margenoot57 u de Ga naar margenoot58 zielen Ga naar margenoot59 in het leven behouden? | |
19Ende sullet ghy my Ga naar margenoot60 ontheyligen by mijn volck, Ga naar margenoota voor hantvollen van gerste, ende voor stucken broots Ga naar margenoot61 om zielen te dooden die niet en souden sterven, ende om zielen Ga naar margenoot62 in het leven te behouden die niet en souden leven, door u liegen tot mijn volck, dat Ga naar margenoot63 de leugen hoort? | |
20Daerom, soo seyt de Heere HEERE; Siet, Ga naar margenoot64 ick [wil] aen uwe kussens, daer mede ghy aldaer de zielen jaget na Ga naar margenoot65 de bloemhoven, ende ick salse uyt uwe armen Ga naar margenoot66 wech scheuren: ende ick sal die zielen Ga naar margenoot67 los maken, de zielen die ghy jaget na de bloemhoven. | |
21Daer toe sal ick uwe hooftdeckselen scheuren, ende mijn volck uyt uwe Ga naar margenoot68 hant redden, soo datse niet meer in uwe hant en | |
[Folio 71r]
| |
sullen zijn Ga naar margenoot69 tot eene jacht: ende Ga naar margenoot70 ghy sullet weten, dat ick de HEERE ben. | |
22Om dat ghylieden het herte des rechtveerdigen [door] valsheyt hebbet Ga naar margenoot71 bedroeft gemaeckt, daer ick Ga naar margenoot72 hem geene Ga naar margenoot73 smerte aengedaen en hebbe: ende om dat ghy de Ga naar margenoot74 handen des godtloosen gestercket hebt, op dat hy sich van sijne boosen wegh niet afkeeren en soude, dat ick hem in’t leven behielde. | |
23Daerom en sullet Ga naar margenoot75 ghy niet meer Ga naar margenoot76 ydelheyt Ga naar margenoot77 sien, nochte Ga naar margenoot78 waersegginge gebruycken: maer ick sal mijn volck uyt uwe hant redden, ende ghy sullet weten dat ick de HEERE ben. |
|