Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDen Propheet wort van Godt bevolen sijn hooft ende baert te scheeren, het afgeschorene in vieren te deylen, ende met de vier deelen verscheydentlick te handelen, vers 1, etc. afbeeldende de verscheydentheyt ende schricklickheyt der plagen, die den Ioodschen volcke souden over komen, om der sonden wille, die hier verhaelt worden, 5, etc. | |
1ENde ghy menschen kint, neemt u een scherp Ga naar margenoot1 mes; Ga naar margenoot2 een scheermes Ga naar margenoot3 der barbieren sult ghy u nemen: Ga naar margenoot4 ’t welcke | |
[Folio 66v]
| |
ghy sult laten gaen over u hooft, ende over uwen baert: daer na sult ghy u een Ga naar margenoot5 weeghschale nemen, ende die [hayren] Ga naar margenoot6 deylen. | |
2Ga naar margenoot7 Een derden deel sult ghy in ’t midden Ga naar margenoot8 der stadt met Ga naar margenoot9 vyer verbranden, Ga naar margenoot10 na dat de dagen der belegeringe vervullet worden: dan sult ghy een derden deel nemen, Ga naar margenoot11 slaende met een sweert rontom Ga naar margenoot12 het selve: ende een derden deel sult ghy Ga naar margenoot13 in den wint stroijen; want ick sal het Ga naar margenoot14 sweert achter hen uyttrecken. | |
3Ghy sult oock weynige in getale Ga naar margenoot15 daer van nemen, ende in Ga naar margenoot16 uwe slippen binden. | |
4Ende noch sult ghy Ga naar margenoot17 van die nemen, ende die Ga naar margenoot18 werpen in ’t midden des vyers, ende sultse verbranden met vyer: daer uyt sal voort komen een Ga naar margenoot19 vyer tegen Ga naar margenoot20 het geheele huys van Israël. | |
5Alsoo seyt de Heere HEERE: Ga naar margenoot21 Dit is Ierusalem, Ga naar margenoot22 dewelcke ick in het midden der Heydenen geset hebbe; ende Ga naar margenoot23 landen rontom haer henen. | |
6Doch sy heeft mijne rechten verandert in godtloosheyt Ga naar margenoot24 meer dan de Heydenen, ende mijne insettingen meer dan de landen die rontom haer zijn: want sy hebben mijne rechten verworpen, ende in mijne insettingen, en hebben sy Ga naar margenoot25 niet gewandelt. | |
7Daerom seyt de Heere HEERE alsoo; Ga naar margenoota Dewijle ghylieden Ga naar margenoot26 dies meer gemaeckt hebt dan de Heydenen die rontom u zijn, in mijne insettingen niet gewandelt en hebbet, ende mijne rechten niet gedaen en hebbet, selfs na de Ga naar margenoot27 rechten der Heydenen die rontomme u zijn niet gedaen en hebbet: | |
8Daerom seyt de Heere HEERE alsoo; Siet, Ga naar margenoot28 ick [wil] aen Ga naar margenoot29 u, Ga naar margenoot30 ja Ick: want ick sal Ga naar margenoot31 gerichten in het midden van u oeffenen, voor de oogen van Ga naar margenoot32 die Heydenen. | |
9Ende ick sal onder u Ga naar margenoot33 doen het gene ick niet gedaen en hebbe, ende desgelijcks ick voortaen niet doen en sal, om aller Ga naar margenoot34 uwer grouwelen wille. | |
10Daerom sullen de vaders de Ga naar margenootb Ga naar margenoot35 kinderen eten in ’t midden van u; ende de kinderen sullen hare vaderen eten: ende ick sal gerichten onder u oeffenen, ende sal al Ga naar margenoot36 u overblijfsel in Ga naar margenootc Ga naar margenoot37 alle winden verstroijen. [kolom] | |
11Daerom [soo waerachtigh als] ick Ga naar margenoot38 leve, spreeckt de Heere HEERE; (om dat ghy mijn Ga naar margenoot39 heylighdom verontreynight hebbet met alle uwe Ga naar margenoot40 verfoeyselen, ende met alle uwe grouwelen) soo ick oock niet daerom [u] verminderen, ende Ga naar margenootd mijne Ga naar margenoot41 ooge Ga naar margenoot42 [u] niet verschoonen en sal, ende ick oock niet en sal Ga naar margenoot43 sparen? | |
12Ga naar margenoote Ga naar margenoot44 Een derde deel van u sal van de pestilentie sterven, ende sal door honger Ga naar margenoot45 in het midden van u te niete worden, ende een derde deel sal Ga naar margenoot46 in het sweert vallen rontom u: ende een derden deel sal ick in Ga naar margenoot47 alle winden verstroijen, ende ick sal Ga naar margenoot48 het sweert achter hen Ga naar margenoot49 uyttrecken. | |
13Alsoo Ga naar margenoot50 sal mijnen toorn volbracht worden, ende ick sal mijne grimmigheyt Ga naar margenoot51 op hen doen rusten, ende my Ga naar margenoot52 troosten: ende sy sullen Ga naar margenoot53 weten, dat ick de HEERE in mijnen Ga naar margenoot54 yver gesproken hebbe, als ick mijne grimmigheyt tegen hen volbracht sal hebben. | |
14Daer toe sal Ga naar margenoot55 ick u ter woestheyt, ende ter Ga naar margenoot56 smaetheyt setten, onder de Heydenen, die rontom u zijn; voor de oogen van allen den genen, die voorby gaet. | |
15So sal de Ga naar margenootf smaetheyt, ende hoon, een Ga naar margenoot57 onderwijs, ende ontsettinge den Heydenen zijn die rontom u zijn; wanneer ick over u Ga naar margenoot58 gerichten in toorne, ende in grimmigheyt, ende Ga naar margenoot59 in grimmige straffen oeffenen sal: Ick de HEERE hebbe [het] gesproken. | |
16Wanneer ick de Ga naar margenoot60 boose pijlen des hongers tegen hen uytsenden sal, die ten verderve zijn sullen, die ick uytsenden sal om u te verderven; soo sal ick den Ga naar margenootg honger over u vermeerderen, ende Ga naar margenooth Ga naar margenoot61 u den staf des broots breken. | |
17Ia honger, ende Ga naar margenooti Ga naar margenoot62 boos gedierte, die u van kinderen berooven sullen, sal ick over u senden; oock sal pestilentie, ende Ga naar margenoot63 bloet onder u omme gaen; ende het sweert sal ick over u brengen: Ick de HEERE hebbe [het] gesproken. |
|