Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 33r]
| |
De Propheet IEREMIA. | |
Inhoudt deses Boecks. | |
DE Propheet Ieremia, heeft door Godts bevel ende ingeven des H. Geests, in dit Boeck beschreven, niet alleen sijne Predicatien ende Prophetien, die hy, gedurende den tijt van meer dan veertigh jaren, met eenen heyligen yver, bysondere vrymoedigheyt, ende een exemplare bestandigheyt, onder de Koningen Iosia, Ioahas, Iojakim, Iojachin (anders oock genaemt Iechonia ende Chonia) ende Zedekia, by den verdorvenen Joodschen volcke gedaen heeft: maer oock verscheydene geschiedenissen, die sich ondertusschen hebben toegedragen, dienende tot onderwijs van Godts Kercke, ende bevestinge sijner Prophetien. In sijne predicatien bestraft ende scheldt hy de Joden doorgaens seer scherp ende heftighlick van wegen de menighvuldige grove sonden, ende grouwelen, strijdigh tegen de eerste ende tweede tafel van Godts Wet, die dagelicks by grooten ende kleynen, in den Kerckelicken, Politijcken, ende Burgerlicken stant de overhant namen, ende op het hooghste klommen: met seer ernstige ende beweeghlicke vermaningen tot ware bekeeringe. Doch alsoo der geene apparentie van bekeeringe voor handen en was, maer ter contrarie alles van quaet tot erger verliep, dreyght ende voorseyt hy haer allerley sware plagen Godes, insonderheyt de verstooringe der stadt Jerusalem, des Tempels, ende des gantschen lants, door den Koningh van Babel, mitsgaders seer uytdruckelick, de wechvoeringe des volcks in de seventighjarige Babylonische gevangenisse, met allerleije aenklevende elenden, die hy haer, soo tot overtuyginge der onboetveerdigen ende hartneckigen, als tot onderwijs ende waerschouwinge der vromen, niet alleen met woorden van sonderlingen nadruck, maer oock met verscheyden Godtlicke teeckenen, als in eenen spiegel, levendigh voor oogen stelt ende af maelt, ende met sijne hertgrondelicke deernisse, medelijden, voorbidden by Godt, ja bitter weenen ende weeklagen (als alles voor oogen siende) betuyght ende verzegelt, gelijck hyse naderhant met groot hertzeer heeft moeten beleven, ende met sijne oogen aenschouwen. Aen d’ander zijde troost ende sterckt hy de overige bedroefde boetveerdige ende geloovige zielen met seer klare ende schoone Prophetien; eensdeels, van de verlossinge uyt de Babylonische gevangenisse, wederkomste in haer lant, ende andere toekomstige weldaden Godts, die hy haer van gelijcken met wonderlicke Godtlicke gesichten ende teeckenen afbeelt; Item, van sware oordeelen Godes over vele na by ende verre gelegene Heydensche vyantlicke volckeren, die Godts volck geplaeght hadden, bysonderlick over dat trotze ende tyrannige Babel, een voorbeelt des Antichristischen Babels in den Nieuwen Testamente: Anderdeels, ende bysonderlick, met Prophetien van de geestelicke verlossinge door den MESSIAM, onsen Heere JESUM CHRISTUM, van wiens Persoon, Salighmakende-ampt, Genaden-verbont, Predicatie des Euangeliums, algemeyne Kercke uyt Joden ende Heydenen, ende der selver (soo strijdende als triumpheerende) overvloedige zegeningen ende gelucksaligheyt, hy wijtloopigh, seer heerlick, ende lieflick propheteert. Aengaende de geschiedenissen die de Propheet daer nevens in dit Boeck verhaelt, die raken eensdeels sijn eygen persoon: als te weten, wat hy om sijne straf-predicatien ende Prophetien van de Koningen, Vorsten, Priesteren, valsche Propheten, ende het gemeyne volck, insonderheyt sijne boose lantslieden van Anathoth, hebbe moeten lijden: hoe hem Godt in sijne swackheyt genadighlick gesterckt, in perijckelen ende wreede tractamenten wonderbaerlick bewaert, ende eyndelick uyt de gevangenisse door het middel der Babyloniers verlost hebbe; ende hoe hy daer na, geraeckt zijnde onder de gevangens om na Babel gevoert te worden, van den Oversten der Babyloniers daer uyt gehaelt, vriendelick ende liberalick getracteert, ende in vrydom gestelt zy, ende sich tot den Vorst Gedalia, dien de Koningh van Babel tot Gouverneur ende Opsiender over de over gelatene Joden in Juda gestelt hadde, begeven hebbe, ende na dat die verraderlick vermoort was, van dese rebelle over geblevene Joden met Baruch mede wech gevoert zy na Egypten, ende aldaer onder haer met groot verdriet ten eynde toe verkeert, ende haer het uyterste verderf, van wegen hare vertwijfelde boosheyt, gepropheteert hebbe. Alwaer eenige oude Schrijvers houden, datse hem oock ten laetsten, tot loon sijner getrouwigheyt, ter doot souden hebben gesteenight. Anderdeels, beschrijft hy de datelicke vervullinge sijner Prophetien, als namelick, de belegeringe van Jerusalem, door de Babyloniers, den erbarmelicken toestant, die gedurende deselve, door Godts rechtveerdigh oordeel, daer binnen geweest is, de inneminge der selver, ende verwoestinge van stadt, Tempel, ende lant, gevangelicke wechvoeringe des volcks by partijen, den eenen tijt voor, den anderen tijt na, ende wat sich met de over gelatene Joden in Juda ende Egypten hebbe toe gedragen. De Propheet Ieremia heeft begonnen te propheteeren in’t dertiende jaer des Koninghs Iosia, (capp. 1. 2.) die een kintskint was van Manasse, onder welcken sommige schrijven dat de Propheet Iesaia soude doorzaeght zijn, hebbende alsoo alleen Amon tusschen beyden twee jaren geregeert: sulcks dat Ieremia den Propheet Iesaiam al haest gevolght is. Hoe lange Ieremia na de verstooringe van Jerusalem, onder de over gelatene Joden in Juda, ende daer na in Egypten, gepropheteert hebbe, is onseker. Het is aenmerckelick, dat Ieremia onder Zedekia te Jerusalem by de Joden die in Juda noch waren, ende Ezechiel in Babel, by de Joden die met Iojachin gevangelick waren wech gevoert, beyde even het selve, van Jerusalems ende des lants verwoestinge, op eenen tijt hebben gepropheteert, gelijck sy oock beyde de vervullinge harer Prophetien hebben beleeft. Siet Ezech. Capp. 4. 5. 9. 10. 24. ende 33. 21. etc. |
|