Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHet volck Godes vaert voort in sijn gebedt, ’t welcke het op het eynde van het 63 Capittel begonnen heeft, vers 1. biddende dat Godt haer wille verlossen, gelijck hy voormaels gedaen heeft, 3. bekennende ende belijdende hare vuyle sonden, 6. ende onweerdigheyt, 8. biddende insonderheyt om de opbouwinge Ierusalems, 10. | |
1Ga naar margenoot1 OCh dat ghy de Hemelen Ga naar margenoot2 scheurdet, dat ghy neder quaemt, dat de bergen van u aengesichte Ga naar margenoot3 vervloten; | |
2Gelijck Ga naar margenoot4 een smeltvyer brant, [ende] het vyer de wateren doet opbobbelen; om Ga naar margenoot5 uwen name Ga naar margenoot6 uwe wederpartijders bekent te maken! laet [alsoo] de Heydenen van u aengesichte beven. | |
3Ga naar margenoot7 Doe ghy vreeslicke dingen dedet, [die] wy niet en verwachtten: Ga naar margenoot8 Ghy quaemt neder, van u aengesichte vervloten de bergen. | |
4Ga naar margenoot9 Ia van oudts en heeft men ’t Ga naar margenoota niet gehoort, noch met ooren vernomen, Ga naar margenoot10 noch geen ooge en heeft’et gesien, behalven ghy, O Godt, [wat] Ga naar margenoot11 hy doen sal dien Ga naar margenoot12 die op hem wacht. | |
5Ga naar margenoot13 Ghy ontmoet Ga naar margenoot14 den vrolicken, ende die gerechtigheyt doet, Ga naar margenoot15 den genen die uwer gedencken op uwe wegen: siet, Ga naar margenoot16 ghy waert verbolgen, om dat wy gesondight hebben; in Ga naar margenoot17 deselve is de eeuwigheyt, Ga naar margenoot18 op dat wy behouden wierden. | |
6Doch wy alle zijn als een onreyne, ende Ga naar margenoot19 alle onse gerechtigheden zijn Ga naar margenoot20 als een wechwerpelick kleet: ende Ga naar margenoot21 Ga naar margenootb wy alle vallen af, Ga naar margenoot22 als een bladt, ende onse Ga naar margenoot23 misdaden voeren ons henen wech, als een wint. | |
7Ende daer en is Ga naar margenoot24 niemant, die uwen name Ga naar margenoot25 aenroept, die sich opweckt, Ga naar margenoot26 dat hy u aengrijpe: want ghy Ga naar margenoot27 verberght u aengesichte voor ons, ende ghy doet ons smelten, Ga naar margenoot28 door het middel van onse ongerechtigheden. | |
8Doch nu HEERE, Ga naar margenoot29 Ghy zijt onse Vader: wy zijn leem, ende ghy zijt onsen Ga naar margenoot30 pottebacker, ende wy alle zijn uwer handen werck. | |
9HEERE, en weest niet soo seer verbolgen, ende en Ga naar margenootc gedenckt niet eeuwighlick der ongerechtigheyt: siet, aenschouwt doch, wy alle zijn u volck. | |
10Ga naar margenoot31 Uwe heylige steden zijn een woestijne geworden, Zion is een woestijne geworden, Ga naar margenoot32 Ierusalem een verwoestinge.[kolom] | |
11Ga naar margenoot33 Ons heyligh, ende ons heerlick huys, daer in onse vaders u loofden, Ga naar margenoot34 is met vyere verbrant: ende alle onse gewenschte dingen, zijn tot woestheyt geworden. | |
12HEERE, soudt ghy u Ga naar margenoot35 over dese dingen Ga naar margenoot36 in houden? soudt ghy stille swijgen, ende ons soo seer Ga naar margenoot37 bedrucken? |
|