Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Propheet beschrijft de heerlicke victorie Christi over de vyanden sijner Kercke, vers 1, etc. Lof en prijs der groote goedigheyt des Heeren, 7. ende bekentenisse der sonden des volcks, waer over sich Godt vertoornde, 10. doch wederom ontfermde, sich indachtigh makende sijner voriger barmhertigheden, 11. Een gebedt om voorder genade, ende bescherminge, 15. | |
1Ga naar margenoot1 WIe is dese, die Ga naar margenoot2 van Edom komt Ga naar margenoot3 met besprenckelde klee- | |
[Folio 30v]
| |
deren, van Ga naar margenoot4 Bozra? dese, die Ga naar margenoot5 verciert is in sijn gewaet? die Ga naar margenoot6 voortreckt Ga naar margenoot7 in sijne groote kracht? Ga naar margenoot8 Ick ben het Ga naar margenoot9 die in gerechtigheyt spreke, Ga naar margenoot10 die machtigh ben te verlossen. | |
2Ga naar margenoot11 Waerom zijt ghy Ga naar margenoota root aen u gewaet? ende uwe kleederen als eenes Ga naar margenoot12 die in de wijnpersse treet? | |
3Ga naar margenoot13 Ick hebbe Ga naar margenoot14 de persse alleene getreden, ende Ga naar margenoot15 daer en was niemant van de volckeren met my; ende ick hebse getreden in mijnen toorne, ende hebse vertrapt in mijne grimmigheyt: ende Ga naar margenoot16 haer kracht is gesprenght op mijne kleederen, ende al mijn gewaet hebb’ ick besoetelt. | |
4Want Ga naar margenootb Ga naar margenoot17 de dagh der wrake was in mijn herte: ende Ga naar margenoot18 het jaer mijner verlosten was gekomen. | |
5Ga naar margenootc Ga naar margenoot19 Ende ick sagh toe, ende daer en was niemant die hielp; Ga naar margenoot20 ende ick ontsettede my, ende daer en was niemant die ondersteunde: Ga naar margenoot21 daerom heeft mijn arm my heyl beschickt, ende Ga naar margenoot22 mijne grimmigheyt die heeft my ondersteunt. | |
6Ende Ga naar margenoot23 ick hebbe de volckeren vertreden in mijnen toorn, ende Ga naar margenoot24 ick hebse droncken gemaeckt in mijne grimmigheyt: ende ick hebbe Ga naar margenoot25 haer kracht ter aerde doen neder dalen. | |
7Ga naar margenoot26 Ick sal de goedertierenheden des HEEREN vermelden, Ga naar margenoot27 den veelvoudigen lof des HEEREN, Ga naar margenoot28 na alles dat de HEERE ons heeft bewesen, ende de groote goedigheyt aen den huyse Israëls, die hy haer bewesen heeft, na sijne barmhertigheden, ende na de veelheyt sijner goedertierenheden. | |
8Want Ga naar margenoot29 hy seyde, Sy zijn immers mijn volck, kinderen Ga naar margenoot30 [die] niet liegen en sullen: alsoo Ga naar margenoot31 is hy haer geworden tot eenen Heylant. | |
9Ga naar margenoot32 In alle hare benauwtheyt was hy benauwt, ende Ga naar margenoot33 de Engel sijnes aengesichtes heeftse behouden; Ga naar margenoot34 Ga naar margenootd door sijne liefde, ende door sijne genade heeft hyse verlost: ende Ga naar margenoot35 hy namse op, ende hy droeghse Ga naar margenoot36 alle de dagen van oudts.[kolom] | |
10Ga naar margenoote Ga naar margenoot37 Maer sy zijn wederspannigh geworden, ende sy hebben Ga naar margenoot38 sijnen Heyligen Geest Ga naar margenoot39 smerten aen gedaen: Ga naar margenoot40 daerom is hy haer in eenen vyant verkeert, hy selfs heeft tegen haer gestreden. | |
11Nochtans dacht hy Ga naar margenoot41 aen de dagen van oudts, aen Mose, [ende] sijn volck: [maer nu] Ga naar margenoot42 waer is hy diese Ga naar margenoot43 uyt de zee op gebracht heeft, Ga naar margenoot44 met de herders Ga naar margenoot45 sijner kudde? waer is hy die sijnen Heyligen Geest in het midden Ga naar margenoot46 van haer stelde? | |
12Ga naar margenoot47 Die den arm sijner heerlickheyt heeft doen gaen aen de rechter hant van Mose: die Ga naar margenoot48 de wateren voor haerlieder aengesichten kloof, op dat hy sich eenen eeuwigen name maeckte? | |
13Diese Ga naar margenoot49 leydde Ga naar margenoot50 door de afgronden: als een peert in de woestijne, Ga naar margenoot51 Ga naar margenootf en struyckelden sy niet. | |
14Ga naar margenoot52 Gelijck Ga naar margenoot53 een beest [dat] af gaet in de valleijen, Ga naar margenoot54 heeftse de Geest des HEEREN Ga naar margenoot55 ruste gegeven: Alsoo hebt Ga naar margenoot56 ghy u volck geleydet, op dat ghy u eenen heerlicken name soudet maken. | |
15Ga naar margenootg Siet van den Hemel af, ende aenschouwt Ga naar margenoot57 van uwe heylige, ende uwe heerlicke wooninge: waer zijn Ga naar margenoot58 uwen yver, ende Ga naar margenoot59 uwe mogentheden? Ga naar margenoot60 het gerommel Ga naar margenoot61 uwes ingewants, ende uwer barmhertigheden? Ga naar margenoot62 sy houden haer tegens my in. | |
16Ga naar margenoot63 Ghy zijt doch onse Vader, want Abraham en weet van ons niet, ende Israël en kent ons niet: Ghy O HEERE, zijt onse Vader, Ga naar margenoot64 onse Verlosser van oudts af, is uwen naem. | |
17Heere, waerom Ga naar margenoot65 doet ghy ons van uwe wegen dwalen? [waerom] Ga naar margenoot66 verstockt ghy ons herte, Ga naar margenoot67 dat wy u niet en vreesen? Ga naar margenoot68 keert weder Ga naar margenoot69 om uwer knechten wille, Ga naar margenoot70 de stammen Ga naar margenoot71 uwes erfdeels. | |
18U heyligh volck en heeft Ga naar margenoot72 [het Ga naar margenoot73 maer] een weynigh tijts beseten: Ga naar margenoot74 onse wederpartijders hebben Ga naar margenoot75 Ga naar margenooth u heylighdom vertreden. | |
19Ga naar margenoot76 Wy zijn Ga naar margenoot77 geworden [als die,] over welcke ghy van oudts niet en hebt geheerscht, ende Ga naar margenoot78 die na uwen name niet en zijn genoemt. | |
[Folio 31r]
| |
|