Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijChristus geeft te kennen dat hy gesalft is, ende waer toe, als oock wat al treffelicke weldaden hy sijne Kercke bewijsen soude, vers 1, etc. hy spreeckt oock wederom van de beroepinge der Heydenen, 5. van de weldaden die Godt den sijnen geven sal, 6. vreught der Kercke Godes daer uyt rijsende, 10. | |
1Ga naar margenoot1 Ga naar margenoota DE Geest des Heeren HEEREN is op my, om dat de HEERE my Ga naar margenoot2 gesalft heeft, Ga naar margenoot3 om een blijde boodschap te brengen Ga naar margenoot4 den sachtmoedigen: hy heeft my gesonden Ga naar margenoot5 om te verbinden Ga naar margenoot6 de gebrokene van herten, om Ga naar margenoot7 den gevangenen vryheyt Ga naar margenoot8 uyt te roepen, ende Ga naar margenoot9 den gebondenen openinge der gevangenisse. | |
2Ga naar margenoot10 Om uyt te roepen Ga naar margenoot11 het jaer van het welbehagen des HEEREN, ende Ga naar margenoot12 den dagh der wrake onses Godts: om alle Ga naar margenoot13 treurige te troosten. | |
3Om den treurigen Ga naar margenoot14 Zions te beschicken, dat hen gegeven worde Ga naar margenoot15 cieraet voor Ga naar margenoot16 assche, Ga naar margenoot17 vreughden-olie voor treurigheyt, Ga naar margenoot18 het gewaet des lofs voor eenen Ga naar margenoot19 benauwden Ga naar margenoot20 geest: op dat sy genaemt worden Ga naar margenoot21 eyckenboomen der gerechtigheyt, eene plantinge des HEEREN, op dat hy verheerlickt worde. | |
4Ende sy sullen Ga naar margenootb Ga naar margenoot22 de oude verwoeste plaetsen bouwen, de vorige verstooringen weder op rechten ende de verwoeste steden vernieuwen, die verstoort waren Ga naar margenoot23 van geslachte tot geslachte. | |
5Ende Ga naar margenoot24 uytlanders sullen staen, ende uwe Ga naar margenoot25 kudden Ga naar margenoot26 weyden: ende Ga naar margenoot27 vreemde sullen Ga naar margenoot28 uwe ackerlieden, ende Ga naar margenoot28 uwe wijngaerdeniers zijn. | |
6Doch ghylieden sult Ga naar margenoot29 Ga naar margenootc Priesters des HEEREN heeten, Ga naar margenoot30 men sal u dienaren onses Godts noemen: Ga naar margenoot31 ghy sult het ver- | |
[Folio 30r]
| |
mogen der Heydenen eten, ende in hare Ga naar margenoot32 heerlickheyt sult ghy u roemen. | |
7Ga naar margenoot33 Voor uwe dobbele schaemte, ende schande, Ga naar margenoot34 sullense Ga naar margenoot35 juychen over haer deel: daerom sullen Ga naar margenoot36 sy Ga naar margenoot37 in haer lant erffelick het dobbele besitten, Ga naar margenoot38 sy sullen eeuwige vreught hebben. | |
8Want ick de HEERE hebbe het recht lief, ick hate Ga naar margenoot39 den roof in het brand-offer, ende ick sal geven, dat Ga naar margenoot40 haer werck in der waerheyt sal zijn: ende ick sal een eeuwigh verbont Ga naar margenoot41 met haer maken. | |
9Ga naar margenoot42 Ende haer zaet sal onder de Heydenen bekent worden, ende Ga naar margenoot43 hare nakomelingen in het midden der volckeren: alle die haer sien sullen, Ga naar margenoot44 sullense kennen, dat sy zijn een zaet dat de HEERE gezegent heeft. | |
10Ga naar margenoot45 Ick ben seer vrolick in den HEERE, mijne ziele verheught haer in mijnen Godt, want hy heeft my bekleet met de kleederen des heyls, Ga naar margenoot46 den mantel der gerechtigheyt heeft hy my om gedaen: gelijck eenen bruydegom sich met Ga naar margenoot47 Priesterlicken cieraet verciert, ende als een bruyt haer verciert met hare Ga naar margenoot48 gereetschap. | |
11Want gelijck de aerde hare spruyte voort brenght, ende gelijck een hof Ga naar margenoot49 ’t gene in hem gezaeyt is, doet uyt spruyten: Ga naar margenoot50 alsoo sal de Heere HEERE gerechtigheyt ende lof doen uyt spruyten, voor alle de volckeren. |
|