Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Heere beveelt den Propheet, dat hy de Ioden hare huychelerije, insonderheyt in’t vasten, soude verwijten, vers 1, etc. ende haer leeren wat een recht vasten zy, ’t welck hy vereyscht, 6. belovende den genen die hem in oprechtigheyt des herten dienen, ende de boosheyt af leggen, insonderheyt die sijne Sabbathen oprechtelick onderhouden, allen welvaert ende zegen, 8, etc. | |
1ROept uyt der kele, Ga naar margenoot1 en houdt niet in, verheft uwe stemme als een basuyne, ende verkondight mijnen volcke hare overtredinge, ende den huyse Iacobs hare sonden. | |
2Ga naar margenoot2 Hoewel sy my Ga naar margenoot3 dagelicks Ga naar margenoot4 soecken, ende Ga naar margenoot5 eenen lust hebben aen de kennisse mijner wegen, als een volck dat gerechtigheyt doet, ende het recht sijnes Godts niet en verlaet, Ga naar margenoot6 vragen sy my na de rechten der gerechtigheyt, Ga naar margenoot7 sy hebben eenen lust tot Godt te naderen. | |
3[Seggende,] Ga naar margenoot8 Waerom vasten wy, ende ghy en siet het niet aen? [waerom] Ga naar margenoot9 quellen wy onse ziele, ende Ga naar margenoot10 ghy en weet het niet? Ga naar margenoot11 siet, ten dage wanneer ghylieden vastet, Ga naar margenoot12 soo vindet ghy [uwen] lust, ende ghy eyscht strengelick Ga naar margenoot13 allen uwen arbeyt. | |
4Siet, Ga naar margenoot14 tot twist ende gekijf vastet ghylieden, ende Ga naar margenoot15 om godtlooslick met de vuyst te slaen: en vastet niet Ga naar margenoot16 gelijck heden, Ga naar margenoot17 om uwe stemme te doen hooren in der hooghte. | |
5Ga naar margenoota Soude ’t sulck een vasten zijn, Ga naar margenoot18 dat ick verkiesen soude, dat de mensche Ga naar margenoot19 sijne ziele eenen dagh quelle? dat hy sijn hooft kromme gelijck een biese, ende eenen sack ende assche onder [sich] spreyde? soudt ghy dat een vasten heeten, ende Ga naar margenoot20 eenen dagh den HEERE aengenaem? | |
6Is niet dit het vasten dat ick verkiese? Dat ghy los maeckt Ga naar margenoot21 de knoopen der godtloosheyt, dat ghy ontdoet de banden Ga naar margenoot22 des jocks, ende dat ghy vry los latet Ga naar margenoot23 de | |
[Folio 28v]
| |
verpletterde, ende alle Ga naar margenoot24 jock verscheurt? | |
7Ga naar margenootb Is’t niet dat ghy den hongerigen u broot Ga naar margenoot25 mede deylt, ende de arme Ga naar margenoot26 verdrevene in huys brenght? als ghy Ga naar margenoot27 eenen naeckten siet, dat ghy hem Ga naar margenoot28 deckt, ende dat ghy u Ga naar margenoot29 voor u vleesch Ga naar margenoot30 niet en verberght? | |
8Dan sal Ga naar margenoot31 u licht voort breken als de dageraet, ende uwe genesinge sal snellick uyt spruyten: ende Ga naar margenoot32 uwe gerechtigheyt sal voor u aengesichte henen gaen: [ende] Ga naar margenoot33 de heerlickheyt des HEEREN Ga naar margenoot34 sal uwen achtertocht wesen. | |
9Dan sult ghy roepen, ende de HEERE Ga naar margenoot35 sal antwoorden, ghy sult schreeuwen, ende hy sal seggen, Siet [hier] ben ick; soo ghy uyt het midden van u wech doet Ga naar margenoot36 het jock, Ga naar margenoot37 ’t uytsteken des vingers, ende Ga naar margenoot38 het spreken Ga naar margenoot39 der ongerechtigheyt. | |
10Ende soo ghy Ga naar margenoot40 uwe ziele opent voor den hongerigen, ende Ga naar margenoot41 de bedruckte ziele verzadight: dan sal Ga naar margenoot42 u licht in de duysternisse op gaen, ende Ga naar margenoot43 uwe donckerheyt sal zijn als de middagh. | |
11Ende de HEERE sal u gedurighlick Ga naar margenoot44 leyden, ende hy sal uwe ziele verzadigen Ga naar margenoot45 in groote drooghten, ende uwe beenderen Ga naar margenoot46 veerdigh maken: ende ghy sult zijn als een gewatert hof, ende als een Ga naar margenoot47 sprinckader der wateren, welckes wateren niet en Ga naar margenoot48 ontbreken. | |
12Ende Ga naar margenoot49 die uyt u [voort komen] sullen bouwen Ga naar margenoot50 de oude verwoeste plaetsen: de fondamenten Ga naar margenoot51 van geslachte tot geslachte [verwoestet] sult ghy Ga naar margenoot52 oprichten: ende ghy sult genaemt worden, Ga naar margenoot53 Die de bressen toemuert, die de paden weder op maeckt, om te bewoonen. | |
13Ga naar margenoot54 Indien ghy uwen voet van den Sabbath afkeert, [van] te doen uwen lust op mijnen heyligen dagh: ende Ga naar margenoot55 [indien] ghy den Sabbath noemt eene verlustinge, Ga naar margenoot56 op dat de HEERE geheylight worde, die te eeren is; ende [indien] ghy dien eeret, dat ghy Ga naar margenoot57 uwe wegen niet en doet, [noch] Ga naar margenoot58 uwen eygenen lust niet en vindet, Ga naar margenoot59 nochte een woort [daer van] en spreeckt: | |
14Ga naar margenoot60 Dan sult ghy u verlusten in den HEERE, ende Ga naar margenoot61 ick sal u doen rijden op de hooghten der aerde: ende Ga naar margenoot62 ick sal u spijsigen met de erve uwes vaders Iacobs: want de mont des HEEREN heeft [het] gesproken. |
|